Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Sociologisch perspectief Deel 1 Hfdst 1, Sociologisch perspectief D2 Hfdst…
Sociologisch perspectief Deel 1 Hfdst 1
Sociologie: definitie
"Ik zie wat ik geleerd heb"
Geen eenvormige definitie
Woordontleding
Latijns: Socius = metgezel Societas = samenleving
Grieks: logos= kennis, wetenschap
Sociologie is de wetenschap van de samenleving
Meer specifiek: sociologie is de wetenschap van de menselijke samenleving
Ervarinskennis
Beperkt
Absolut
Moeilijk verwoordbaar
Gericht op het totaal object
Wetenschappelijke kennis
Onbeperkt, aselect
Altijd aanvechtbaar
Perfect mededeelbaar
Aspectueel
Natuurwetenschappen
Onderzoekselementen
Identiek
Volledig reproduceerbaar
Zelf niet veranderen
Wetmatigheden
Overal en altijd geldig
Onderzoeker
Buiten het veld
Sociale wetenschappen
Onderzoekselementen
Niet identiek
Zelf veranderen
Wetmatigheden
Niet universeel
Onderzoeker
Deel van het onderzoek
Definitie Dobbelaere
Sociologie is een wetenschap die op basis van begrippen en verbanden tussen begrippen zoekt naar een algemene verklaring.
Sociologie is een empirische wetenschap waarin het sociale als sociale wordt bestudeert nl. de generische factor van het sociale, de sociale interactie voor zover die gestructureerd is staat centraal
Sociologie is een empirische wetenschappelijke studie van de gestructureerde en de zich structurerende sociale interactie (continuïteit en verandering)
Definitie Vranken & Henderickx
Sociologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het beschrijven, analyseren en verklaren van:
Het gedrag van en tussen mensen, voor zover dat gedrag beïnvloed wordt door het feit dat ze in allerlei sociale verhoudingen tot elkaar staan en
De daaruit voortgekomen - min of meer vaste - gedragspatronen, bindende opvattingen en maatschappelijke structuren in hun ontstaan, voort bestaan en veranderen
Sociologisch perspectief D2 Hfdst 3/2
Voertuigen van cultuur
Materiële zaken
Signalen en symbolen => overdragen van cultuur
Signalen en tekens
Genetisch, erfelijk vastgelegd
Vocaal - niet-vocaal
onbewust - niet bedoeld als communicatiemiddel
relatief onveranderlijk - beperkt in mogelijkheden
Symbolen
Gebaseerd op afspraken
Voertuig om betekenis over te brengen
Gecombineerd en gerecombineerd => symboolsysteem
Taal
Definitie: Subculturen
Eén samenleving => verschillende subculturen
Subcultuur = een cultuurpatroon dat in bepaalde opzichten verschilt van het grotere culturele geheel, maar in andere opzichten daarmee overeenstemt
Subcultuur bestaat binnen een grotere, dominante cultuur
Normen en waarden verschillen
Uitingen van verschillen via manifeste kenmerken
Soorten subculturen
Etnische subculturen: cfr migratiegolven
Beroepssubculturen: arbeidssubcultuur versus bedienden -subcultuur
Generatiesubculturen Hendreckx en vranken=> 4 generatiesubculturen
Burgers - na WOII -hard werken,conservatief, loyale houding tav aangegane verplichtingen
Hippies = jaren 60 - kwaliteit van leven, non-conformistisch loyaal tegenover zichzelf
Yuppies = jaren 70 en 80 - succes, prestatie, carrièregericht en relatie loyaal
Cocooners - na jaren 1990 - flexibiliteit, job satisfactie, vrije tijd en relatie loyaal
Andere indeling: Generatie X,Y,Z
Generatie X - 1960-1980 -nuchterheid en efficiëntie
Generatie Y - 1980 - 2000 - "verwende millennials"
Generatie Z - 2000 -... "de online generatie"
Jeugdsubculturen
Jeugdsubcultuur = groepering van jongeren die "anders" zijn
Eigenstandige jongeren cultuur
Tegencultuur - contracultuur : een cultuurpatroon dat reageert, zich verzet tegen de dominante waarden en normen van een samenleving
Assimilatie
Subculturen gaan op in de dominante cultuur
Eén groot cultuurpatroon
Multiculturele samenleving
Cultuurverschillen worden gerespecteerd
Gedeelde waarden en normen maar ook specifieke waarden en normen
Culturen zijn evenwaardig aan elkaar
Etnocentrisme en cultureel relativisme
Etnocentrisme
Oordeel wordt geveld over andere culturenmet de maatstaven van de eigen cultuur
Spanningsveld - sociale cohesie versus etnocentrisme
Cultureel relativisme
Uitgangspunt: cultuur moet beoordeeld worden vanuit de eigen standaarden
Eigenwaarden - en waarderingsschema's opzij zetten...
Globaal cultuur?
Veel verschillende culturen versus gemeenschappelijkheden over culturen heen
Tendensen
Globale economie
Globale communicatie
Globale migratie
Sociologisch perspectief D3 Hfdst 3/3
Hiërarchisch karakter van organisaties
Organisatie = een min of meer Hiërarchische gestructureerde groepering die bewust tot stand gebracht is om bepaalde doelen te realiseren.
Hiërarchisch karakter => rangdifferentiatie. Posities bevinden zich boven en onder elkaar.
Leden hebben weet van deze hiërarchie.
=> Verticaal samenhorigheidsbesef - steunt op het aanvaarden van leiderschap van de bovengeschikte
Leiderschap = vermogen om een individu of een groepering te beïnvloeden ifv. realiseren van de doelstelling
Leidinggevende heeft GEZAG over onderschikte.
Gezag (Weber)
Gezag = legitiem erkende en aanvaarde- macht
Drie Vormen
Charismatisch gezag
Traditioneel gezag
Rationeel - legaal gezag
Charismatisch gezag
Leidinggevende heeft charisma of uitstraling waardoor de ondergeschikten volgelingen worden
Persoonlijke toewijding en trouw van volgelingen
Gedrag sturen door in te spelen op gevoelens van bewondering en ontzag
Echter: organisaties geleid door charismatisch leider hebben onstabiel karakter
Traditioneel gezag
Gezag dat berust op geloof van ondergeschikten in de juistheid van de gevestigde gewoonten en tradities
Gebaseerd op tradities, opvattingen en gedragingen die van generatie op generatie overgaan
Gezag = vanzelfsprekend
Gehoorzaamheid op basis van sociale positie die meestal toegekende positie is
Rationeel - legaal gezag
Gebaseerd op onpersoonlijke maar controleerbare principes en regels
Geloof in de legitimiteit van een formeel normenstel en van de bevoegdheden op grond waarvan de gezagdrager het recht heeft om gehoorzaamheid te eisen
Regels zijn uitermate rationeel. Opgesteld ifv. het bereiken van het doel van de organisatie.
Beschrijven de middelen die hiervoor mogen gebruikt worden.
Beperkter dan traditioneel of charismatisch gezag want slagkracht maar ook grenzen van gezag zijn beschreven.
Drie vormen van sociaal handelen. => onttovering van de wereld: rationeel - legale- gezagsvormen breiden uit
Doelstellingen van organisaties
Organisatie = een min of meer hiërarchisch gestructureerde groepering die bewust tot stand gebracht is OM BEPAALDE DOELEN TE REALISEREN
Ontstaan en voortbestaan van organisaties - realiseren van een doelstelling
Doel = bepaalde toestand die actoren in de (nabije) toekomst door hun handelen trachten te bereiken
Culturele component van een groepering. => waarden => normen => doelstelling
Normen sturen gedrag in richting van doelstelling waarden
Doelstelling = vertaling van waarden die leden willen nastreven
Noodzakelijke waarden ifv. welslagen. Rationaliteit om doelstelling duidelijk te expliciteren en om middelen te definiëren (denkers)
(Zelf) discipline om regels te volgen
Sociologisch perspectief Deel 1 Hfdst 2
Sociologie een jonge wetenschap --> 19de eeuw Ontstaan onder invloed van een aantal maatschappelijke factoren.
Ontstaan van een nieuw productieproces
Industriële revolutie
Fabriekssysteem: vervreemding - uitbuiting- solidariteit
Urbanisatie
Overbevolking => sociale problemen zoals armoede, slechte gezondheid
Opkomst van wetenschap als verklaringsmechanisme
Secularisatie - godsdienst als verklaring voor sociale problemen verdwijnt
Nadruk op het sociale
Individu versus groep
Auguste Comte (1798-1857)
Maatschappelijke verschijnselen waarnemen en ordenen en uit die waarnemingen algemene wetten formuleren
=> Kennis van dergelijke wetten zou een verandering in de samenleving mogelijk maken
Van chaos naar orde - "savoir pour prévoir pour pouvoir" = weten te voorspellen en voorspellen om te kunnen.
Elke samenleving doorloopt drie fasen - drie fasen wet
Religieuze samenleving
Metafysische samenleving
Wetenschappelijke samenleving
Aanvankelijk: wetenschap van de samenleving naar het beeld van de natuurwetenschappen
=> physique: sociale, sociale fysica
1838: sociologie => 2 delen
Sociale statica: instituties
sociale dynamica: verandering
Karl Marx (1818 - 1883)
Niet stabiliteit maar conflict en competitie zijn belangrijkste kenmerken van de samenleving
Conflict => klassenconflict, nl. kapitaal versus proletariaat
Oorzaak economisch systeem
=> economisch determinisme: economie bepaalt sociale structuren in de samenleving
Revolutie is noodzakelijk om te komen tot een klasseloze maatschappij
Iedereen draagt bij in verhouding tot zijn mogelijkheden en ontvangt in verhouding tot zijn behoeften.
Herbert Spencer (1820-1903)
Sociologie als natuurwetenschap: samenleving wordt vergeleken met een lichaam
Stabiele samenleving met onderling afhankelijke delen
Structuur met functies - structuurdifferentiatie & functiedifferentiatie
"Survival of the fittest"
Natuurlijke selectie
Zuivere vrije marktsystemen, zonder overheidstussenkomst
Emile Durkheim (1858 - 1917)
Oprichter van de moderne sociologie
Sociologie= wetenschap van de samenleving
Samenleving is meer dan verzameling losse individuen - samenleving is een eigensoortige werkelijkheid
Sociologie is wetenschap van sociale feiten
Collectief bewustzijn
Vergelijkende studies van samenleving, vb. zelfmoordstudie
Anomie
Max Weber (1864 - 1920)
Objectieve sociale feiten bestaan niet
Sociologie = interpretatief begrijpen van sociaal gedrag
Uitwendige gedragingen + onderliggende bedoelingen
Sociologie = de wetenschap die het sociaal handelen in zijn betekenis - of zinsamenhang wil begrijpen (deutend vertehen) en zo zijn verloop en uitwerking oorzakelijk verklaren
Verstehen - nooit 100% objectief - interpretatief karakter
Is niet psychologie -betekenis van het sociale handelen is niet individueel maar wel cultureel bepaald
Sociologisch perspectief Deel 2 Hfdst 2/2
Positioneel handelen
= Positiegebonden handelen
= Handelen zoals in de positie gebruikelijk is
= Handelen gebaseerd op routines en patronen die gebruikelijk zijn in de sociale relatie waarvan die positie deel uitmaakt
Terminologie
Positieveld = geheel van posities en tegenposities
Positieveld = net van posities die met een bestudeerde positie verbonden zijn
Focuspositie en tegenpositie
Positiesegment= combinatie van focuspositie met één specifieke tegenpositie
Positieset/positiestel = geheel van alle posities die één persoon tegelijktijdig inneemt
Positiereeks= reeks van tijdelijke posities die logischer achtereenvolgens inneemt
Positieallocatie
Hoe komen mensen in posities terecht?
Toegewezen of 'ascribed' posities
Verworven of 'achieved' posities
Positie - indicatoren
Positie heeft indicatoren of herkenningstekens ==> signaalfunctie
Kleding -setting
verbale versus non-verbale positie -indicatoren
Positie - indicatoren - afstand tss posities in een groep
Positie heeft indicatoren of herkenningstekens => gebruiksfunctie
Signaalfunctie > gebruiksfunctie => statussymbool
Sociale status of prestige
Sociale status of prestige = waardering gegeven aan een sociale positie
Sociale status of prestige is geen kenmerk van individuen
Sociale status of prestige = kenmerk door anderen toegekend
Status (in) congruentie - of status (in) consistentie = uitbreiden van positieset naar sociale posities waarvan status (niet) verzoenbaar is met globale sociale status
stereotypering op basis van gefixeerde, geschematiseerde, vereenvoudigen voorstelling van positiebekleders
Feitelijk rolgedrag
Verwachtingen van de tegenpositie en van samenleving <-> inbreng van de rolspeler?
=> sociale rol is geen feitelijk rolgedrag
Feitelijk rolgedrag wordt bepaald door sociale interactie => rol wordt tot leven gebracht
Self = I + Me (Mead)
Self = hoe ik een rol speel
I = Wat ik actief inbreng
Me = Wat men van mij verwacht
Dialectiek tussen I en Me (Samenleving) => twee regiseurs, nl. samenleving en positiebekleder => proces van role -making: actieve inbreng van I own-roleconcept en evalueert de sanctie van de tegenspeler
sociale verandering maar mogelijk door erkenning van I
Feitelijk rolgedrag = consistente gedragslijn die rekening houdt met wensen en verwachtingen van anderen en acceptabel is als manier om eigen wensen te realiseren, het eigen zelfbeeld tot uitdrukking te brengen
=> eigenrolopvatting.. = of niet gelijk ... sociale rol
=> Indien verschillen groot zijn => deviant gedrag
Role-making = resultaat van sociale interactie - in de interactie: eigenrolopvatting versus sociale rol (= eigenrolopvatting van tegenpositie) => rolonderhandeling- (role - negotation of role - bargaining) -> consensus
richting van de consensus bepaald door
-gedrag of macht van betrokken
reserves aan beloningen en dwangmiddelen
role - taking= het zich tijdelijk en in gedachten verplaatsen in de positie van de andere om alzo de wensen en verwachtingen van de tegenspelers te evalueren om te zien hoe ver men kan gaan in het proces van role - making
=> voorspelling inzake reactie op verandering
Sociologisch perspectief Deel 3 H1
Institutionalisering =
Fundamenteel antropologisch proces
Waarin individuele menselijke handelingen geobjectiveerd worden tot vaste, min of meer normatieve handelingspatronen
Die als collectieve vormen onafhankelijk van handelende individuen kunnen blijven voort bestaan
En als dusdanig de individuele mens enerzijds dwingen om bepaalde handelingen te verrichten
En hem anderzijds de voor zijn handelen onmisbare sociale stabiliteit en zekerheid verschaffen.
Objectivering van handelingen
Nooit op een moment, ontwikkeld in de tijd
Handelingen worden handelingspatronen buiten het individu/buiten het individueel bewust zijn
Gaan vooraf aan het individu
Worden overhandigd aan het individu (overgeleverd)
Socialisering
= leren kennen en internaliseren van traditionele, sociaal geaccepteerde handelingspatronen die bepaald en overgeleverd worden door groeperingen => Durkheim "des faits sociaux"
Definitie: Instituties
Geen consensus
Institutie als normenstel (oa. Durkheid) => weinig meerwaarde synoniem voor
Institutie als organisatie => verwijzing naar sociale structuur, niet naar cultuur => FOUT
Institutie als geheel van genormeerde opvattingen, houdingen gevoelens en gedragingen die bestaan rond essentiële functies
Institutie = normatief systeem dat bestaat rond essentiële functies
Institutie = noodzakelijk ifv. het voortbestaan van de samenleving
vb. van instituties: gezin, onderwijs, economie, politiek, godsdienst...
Functies
Stabiliteit van instituties => zekerheid
Voorspelling
Rigiditeit => verandering wordt moeilijk
Voorbeeld: het gezin
Functies en invulling ervan evolueren
Procreatiefunctie
Opvoeding en socialisatie
Economisch functie
Sociale bescherming - zorgfunctie
Emotionele management
Vorm evolueert doorheen de tijd
Uitgebreid gezin => kerngezin => mozaïek van gezinnen
Patriarchiaal, conjugaal en post - industrieel gezin (continuüm ( oa. huwelijk))
Dus er zijn verschillende in tijd en ruimte qua functie, vorm
MAAR! Er zal altijd en overal een geïnstitutionaliseerd normatief patroon zijn dat deze kwesties regelt en deze normen die de verschillende problemen rond huwelijk en gezin regelen zullen met sterk emotionele en ethische gevoelens geladen zijn en sterke sancties opgeroepen bij overtreding
Sociologisch perspectief D3 H3
Organisaties: Inleiding
Cfr Deel 3 H2: sociaal systeem ( nadruk op cultuurelementen) versus sociale structuur ( nadruk op structuurelementen)
Sociale structuur= geheel van posities binnen groeperingen
én
de min of meer duurzame relaties tussen die posities alsook tussen de groeperingen onderling
Cfr ook netwerken zijn sociale structuren
=> specifieke groeperingsvorm moet formeel geëxpliciteerde structuurelementen = organisatie
Definitie: De organisatie
Organisatie = een min of meer hiërarchische gestructureerde groepering die bewust tot stand gebracht is om bepaalde doelen te realiseren.
Bestaansreden van een organisatie = bereiken van een doel
vb. Van een organisatie = bedrijf
Organisatie = een min of meer hiërarchisch gestructureerde groepering die bewust tot stand gebracht is om bepaalde doelen te realiseren.
Ontleding definitie:
"Groepering"
"Gestructureerde"
" min of meer hiërarchisch"
" om bepaalde doelen te bereiken"
Organisatie als groepering
Organisatie = een min of meer hiërarchisch gestructureerde Groepering die bewust tot stand gebracht is om bepaalde doelen te realiseren.
" Groepering" -> Vnl. collectiviteiten ( owv. doelrationaliteit, instrumentaliteit)
Organisatie als gestructureerde groepering
Organisatie = een min of meer hiërarchische Groepering die bewust tot stand is gebracht om bepaalde doelen te bereiken
Formele structuur
= geheel van posities dat door de leiding officieel is uitgetekend met het ook op het realiseren van de doelstelling dan de organisatie. +
Relaties tussen deze posities (vb. werverdeling, communicatiekanalen) vastegelegd door superieuren.
+
Reglementen en statuten (werk regels, officiële doelstellingen, sancties)
Formele structuur: 3 deelstructuren
Machts- en gezagsstructuur => tekent uit hoe elk lid van de orgaisatie zich verhoudt tot de bron van legitiem gezag.
Onderschikten versus oversten
Wie heeft welke bevoegdheden?
Waar vindt besluitvorming plaats?
Wie kan bevoegdheden delegeren aan wie?
Taakstructuur => brengt de functieverdeling in kaart => elk individu heeft taak ifv. doelverwezelijking => arbeidsverdeling
Middelenstructuur => geeft verdeling weer van middelen.
Bronnen
Methoden en technieken
Formele structuur= 3 kenmerken
Formalisatie => sterke of zwakke formalisatie? Zijn er geschreven regels?
Is het organigram duidelijk uitgetekend?
vb. Ziekenhuizen, bedrijven.. versus vrijetijdsverenigingen
Differentiatie => differentiatie processen leiden tot toenemend structurele complexiteit.
Horizontaal => taakstructuur
=> functionele differentiatie = taakverdeling of rolverdeling
=verscheidenheid van posities binnen de groepering zonder verschillen in hiërarchische niveaus
vb. R&D marketing, HRM, produktie
Verticaal= machts- en gezagsstructuur
=> rangdifferentiatie of sociale hiërarchie = verschillende hiërarchische niveaus
=> trend = "verplatting" van de organisatie structuur (vb. zelfsturende teams(
Geografische differentiatie = geografisch verspreid zijn van organisatie - eenheden of organisatie -leden
Machtsverdeling => gebeurt de besluitvorming al dan niet gecentraliseerd?
Wie beslist wat? Beslissing door tot versus beslissing door basis?
Des te democratischer een organisatie is, des te meer de besluit vorming gekenmerkt is door decentralisatie.
Sociologisch perspectief Deel 2 Hfdst 2/1
Sociale relatie: Definitie
Sociale relatie = een sociale verhouding die tussen twee mensen bestaat en gekenmerkt is door een kans op het voorkomen van sociale interactie en communicatie die volgens bepaalde routines en patronen verlopen
Sociale relatie= structurele neerslag van sociale interactie en communicatie
Sociale relaties hebben een robuust karakter
Sociale relaties hebben een routinematig karakter ==> voorspelbaar
Sociale relaties spelen zich af op twee continua
Perfect nomos versus absolute anomie - Mate waarin er regels en routines aanwezig zijn om de sociale interactie te sturen
Perfecte coöperatie versus absoluut conflict - mate waarin ene actor de goedkeuring van de andere wil winnen en / of behouden.
Types van sociale relaties
Primare relaties
Basis: emotioneel
Sociale afstand: klein
Sociale ruimte: veeleer privé
Secundaire relaties
Basis: Rationeel, functioneel
Sociale afstand: groot
Sociale ruimte: veeleer privé
Definitie Sociale positie
Sociale positie= plaats die een persoon inneemt in een netwerk van sociale relatie of verhouding
Sociale positie = plaat die een persoon inneemt in de maatschappij in verhouding tot andere
Sociale positie = punten of plaatsen in een coördinatie - systeem van sociale relaties (Dahrendorf)
Sociale positie bestaat los van de positiebekleder
Positioneel handelen
= Positie gebonden handelen
= handelen zals in de positie gebruikelijk is
= handelen gebaseerd op routines en patronen die gebruikelijk zijn in de sociale relatie waarvan die positie deel uitmaakt
Persoonlijkheden ondergeschikt aan routines
Omgang met vreemde personen wordt mogelijk
Definitie: Sociale rol
Sociale rol= regieaanduidingen die verbonden zijn aan een sociale positie
Sociale rol= eisen die een samenleving stelt aan de bekleder van een positie
Eisen inzake gedrag
Eisen inzake attributen, kenmerken, kwaliteiten
Sociale rol= verwachtingen van de tegenpositiebekleders omtrent het gedrag en de kwaliteiten, attributen, kenmerken van de positiebekleder
Kan-, plicht-, en moet - verwachtingen (Dahrendorf) => sanctie = indelingscriterium
Moet- verwachtingen
Uitdrukkelik geformuleerd
Verplichting = absoluut => formeel afdwingbaar
Niet - navolging negatief gesanctioneerd door gerechtelijke vervolging en juridische bestraffing
Plicht - verwachtingen
Niet - navolging leidt tot straf of negatieve sactie
=> Sociale uitsluiting door tegenpostiespelers
Kan- verwachtingen
=> niet uitdrukkelijk geformuleerd
=> enkel positief gesanctioneerd => waardering van de tegenpositiebekleder tav de positiebekleder
Kanttekeningen bij indeling
Indeling is niet een dimensioneel dwz gestrengheid van sanctie als enige criterium is niet helemaal juist
Ook formeel en informele afdwingbaar
plicht - verwachting strenger gesanctioneerd dan moet - verwachtingen
Plicht - en moet- verwachtingen ook postief gesanctioneerd
Kan- verwachtingen ook negatief gesanctioneerd
Niet sanctie maar belang gehecht aan verwachting is belangrijk - echter, belang is niet waarneembaar, sanctie wel
Sociologisch perspectief Deel 2 Hfdst 4/1
Definitie: socialisering
Socialisatie = levenslang leerproces waarbij mensen die in hun cultuur heersende waarden, normen en sociale rollen aanleren
Levenslang proces => verschillende posities tijdens de levensloop
Aanleren= kennen + verinnerlijken (spontaan en vanzelfsprekend)
Socialisering = ontwikkeling
Differentiële socialiseren
Dominante cultuur & subculturen => differentiële socialisering
Klasse specifieke dimensie
Geslacht specifieke dimensie
Dialectische visie van Berger en Luckman
De normatieve orde is een objectieve realiteit
Cultuur van een samenleving bestaat al als nieuwe lid zich aanbient
Cultuur van een samenleving lijkt
Een objectief gegeven
Een op zichzelf staande realiteit
Uitwendig
Dwingend => controlemechanismes
Kind heeft veel te leren...: bepaalde sociale omstandigheden => gewenst gedrag?
Component 1 = kennisoverdracht inzake gehanteerd waarden, normen en gedragspatronen
Component 2 = verinnerlijking: objectieve cultuur moet een subjectieve cultuur worden => internalisatie
Deterministische relatie tussen individu en "dwingende" cultuur?
NEE
Component 3 = Externalisatie
Natuur (=resultaat van natuurlijke krachten) is geen cultuur (=menselijk product)
Dier (gespecialiseerd en instinctrijk) is geen mens (ongespecialiseerd en instinctarm => "wereld -open"
Mensen creëren hun eigen structuren via cultuur
cultuurscheppeld handelen = Externalisatie => gebeurt in samenleving
Samenleving is resultante van menselijk handelen maar ook voorwaarde tot scheppen
Samenleving is GEEN objectieve en dwingende realiteit
Externalisering, objectivering en internalisering zijn drie momenten in een dialectisch proces
Individu is niet alleen ontvanger en gebruiker van cultuur maar ook bouwer
Self = I + ME
Self = eigen identieit
I = wat ik vind, mijn spontane zelfbesef, wat ik ervan maak
Me = wat men, wat de samenleving van mij verwacht
=> Dialectiek: I reageert met verwerping en instemming
Ontstaan van zelfbewustzijn= kern van het socialireringsproces
4 ontwikkelingsfasen bij kinderen
Preparitory stage= imitatie van gedrag dat men waarneemt
Play stage = rol opnemen van anderen waarmee men interageert => "significant others"
Game stage = andere rollen tegelijkertijd kunnen inschatten
Adult stage = de samenleving => "generalized others" => abstracte cultuurelementen zoals waarden
Collectief ritueel
Op moment van afsluiten van een bepaalde periode van socialisering en/of bij het starten van een nieuwe => overgangsritueel
Manifest doel
Latent doel
Verinnerlijkte gedragsmodellen ( op basis van gedeelde cultuur) beklemtonen ifv de continuïteit en de stabiliteit van de sociale orde
= reveilfunctie => verlevendigt de gedeelde waarden en normen
= positieve sociale sanctie
Sociologische perspectief Deel 2 Hfdst 5/2
Sociale controle
Deviant gedrag = gedrag dat niet voldoet aan de verwachtingen => blijft niet ongestraft
Sociale controle = processen om leden van een groepering of een samenleving op het rechte pad te houden of terug te brengen.
Sociale controle = gedragsbeïnvloeding, bewust of onbewust
Instrument = sociale sancties => negatieve of positieve sociale sanctie
Sociale sancties zijn directe vormen van sociale controle Echter: soms zijn directe vormen onmogelijk (vb. owv. onzichtbaar) of onwenselijk (vb. owv. gevolgen)
Zijdelingse of indirecte sociale controle is dan nodig - Ventielzeden => In bepaalde sectoren van de maatschappij leven worden afwijkingen van de heersende normen en waarden speelsgewijs getolereerd => "stategische tolerantie" vb. carnaval => "moral halidays"
Duurzaam afwijkend gedrag: een relativering van de sociale controle
Doel van sociale controle = leden van een groepering of samenleving op rechte pad houden of ze opnieuw op het rechte pad brengen
Echter, sociale controle is niet opgewassen tegen duurzaam afwijkend gedrag, met name charismatische leiders, distantie en transformatie
Charismatische leiders
3 vormen van leiderschap
Leiderschap gebaseerd op traditioneel gezag ,gebaseerd op traditie
van vader op zoon vb. koning
vooral in traditionele, niet- moderne samenleving
Leiderschap gebaseerd op legaal gezag, gezag vastgelegd in wetgeving
premier
Charismatisch leider = gebaseerd op meta-sociale gronden nl. charisma
goddelijke roeping; religieuze leiders
sterke persoonlijkheden
Transformatie
Wil zeggen dat enkelingen of groeperingen op een bepaald ogenblik de algemeen geldende verwachtingen doorbroken of gewijzigd (getransformeerd) hebben
vb. arbeidsmarktparticipatie
vb. transformatie van het gezin als institutie
Distantie
Individuen gaan afwijkend gedrag niet opdringen aan de andere leden van de samenleving maar ze nemen volledig afstand van die samenleving
Leidt niet per definitie tot transformatie
Groepsgewijze distantie - Eilanden van afwijkend gedrag vb. sekten => samenleving tolereert deze vorm van duurzaam afwijkend gedrag zolang de groepering die zich distantieert binnen de grenzen blijft.
Individuele distantie - Sabotage van de geldende normen door overconformiteit vb. stiptheidsacties waarbij veiligheidsregels ZEER strikt gevolgd worden
Verschalking van de geldende normen => individu verschalkt het systeem door de zwakke plekken te gebruiken vb. belastingontwijking
Innerlijke distantie => individu wekt wel de indruk de geldende afspraken na te leven maar in werkelijkheid speelt het individu de betrokken rol zoals een toneelacteur dat zou doen.
Sociologisch perspectief Deel 3 Hfdst 3/2
Formele structuur : 3 functies
Prioritair = de te bereiken doelstelling verwezenlijken (= bestaansreden van de organisatie)
Opvangen van de variatie die leden kenmerkt via duidelijk omlijnde structuren.
Raamwerk waarbinnen eenieder steentje kan bijdragen aan verwezelijking van doelstelling.
=> individuele inspanningen worden afgestemd op elkaar en tot geheel gebracht.
Informele structuur
Formele structuur = organisatie van bovenuit. Informele structuur = organisatie van onderop
Feitelijke gedragingen van positiebekleders is niet gelijk aan formele voorschriften naast onpersoonlijke en formele contacten ook informele vriendschappen.
=> feitelijke sociale structuur = onpersoonlijke formele structuur + persoonlijke informele structuur
Belang van de informele structuur
Studie Hawthorne fabriek Chicago (1927-1932) => Bank Wiring Observation Roomgroep
Formele structuur
Drie werkeenheden en twee inspectie - eenheden
Geen wisseling in taken - elkaar niet helpen
Loonsysteem: individueel uurloon op basis van eigen prestatie + toelage op basis van totale productie.
Informele structuur. Arbeiders ontwikkelen eigen normen en methoden van sociale controle
niet te hard werken "uitslovertje"
niet te weinig werken " profiteur"
niets negatief tegen opzichters gaan vertellen "verklikker"
Sociale afstand indien lid van de inspectie
Geen luidruchtige of overdreven zelfzeker gedrag.
Twee klieken of subgroepen van arbeiders. Binnen elke klier => vriendschapsbanden, eigen gedragscodes, wel elkaar helpen en wisselen
Kliek A > kliek B qua zelfinschatting maar ook qua productiviteit, geen verschil qua intelligentie of handigheid.
Zijn informele en formele structuur twee tegenstrijdige invloeden?
Antwoord 1: JA. Informele relaties en groepvorming kunnen dysfunctioneel zijn als ze ingaan tegen formele doelstellingen.
Informele structuur heeft meer invloed op leden want gestoeld op persoonlijke relaties die emotioneel belangrijk zijn en wiens sancties meer vat hebben dan sancties van onpersoonlijke macht- en gezaghebbender => vrienden vs bazen
Antwoord 2: NEE. Informele structuur is functioneel voor formele structuur, dit owv. functies van de informele structuur
Informele structuur: 4 functies
Onpersoonlijke van de formele structuur opheffen.=> leden niet gelijk aan positiebekleders maar mensen van vlees en bloed
Informele structuur biedt ruimte voor interpersoonlijke verhoudingen
Horizonzaal samenhorigheidsbesef
Verbondenheid op instrumentele basis: uitvoeren van hetzelfde werk
Verbondenheid op basis van gelijke sociale karakterstieken
Verbondenheid door gelijke idealen
=> zorgt voor bevredigende primaire relaties tussen organisatiegenoten => welzijn => arbeidsmoraal
Algemeenheid van de formele structuur opheffen. => informele structuur regelt tot in de puntjes, waar formele structuur algemeenheden opheft
Lacunes bij verandering opvangen. => formele structuur holt achter feiten aan, in de informele structuur gebeuren de veranderingen.
Tegemoet komen aan persoonlijke en emotionele noden van leden.
Sociologisch perspectief Deel 2 Hfdst 1
Sociaal handelen: Definitie
"Sociologie is de studie van menselijke samenleving"
Mensen leven samen, ontmoeten elkaar
Gewild - ongewild
Oppervlakkig - intensief
Eenmalig - herhaald
Verbaal - Non-verbaal
Direct - indirect
Actie - reactie // afstemming
=> Sociaal handelen = zinvolle betrokkenheid op het gedrag van andere
=> sociaal handelen => wisselwerking tussen mensen
Sociaal handelen => dat zijn in en betekenis ontleent aan een betrokkenheid op andere mensen en in zijn verloop op andere mensen is gericht en er ook door bepaald wordt
Sociologie: "studie van menselijke samenleving" dwz sociologen bestuderen...
Het sociaal handelen van mensen, het handelen van mensen in zoverre het beïnvloed wordt door het handelen van andere mensen, in zoverre dit handelen plaats vindt in een sociale omgeving en het de kenmerken van die omgeving ondergaat.
Ook de uit het sociale handelen van mensen voortgekomen patronen en structuren in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen
Sociaal handelen => handelen dat op het gedrag van andere is gericht er ook door bepaald wordt
Typologie => 4 categorieën van sociaal handelen (Weber)
Rationeel handelen
Doelrationeel handelen
= Instrumenteel handelen
= gericht op het rationeel verwezenlijken van weloverwogen doelstellinge
= Doelen, middelen en neveneffecten en hun onderlinge verhouding
= Optimalisatie van efficiënte, kosten - batenanalyse
= Doelen kunnen tussenschakels zijn in een reeks van meerdere doeleinden
Waarde rationeel handelen
= Handelen dat waarde of betekenis heeft, onafhankelijk van het resultaat van het handelen
= Overtuigingen, plichtsgevoel, waardigheid, esthetische gevoelen, riligieuze of morele normen zijn drijfveer
= Handelen op zich is waardevol
Niet - rationeel handelen
Traditioneel handelen
= Handelen dat door gewoonte of door traditie bepaald is
= Geen middel - doel schema - Wel doel voor ogen maar geen afweging van middelen
= Motieven?
Affectief handelen
= emotioneel handelen
= Handelen op grond van emoties en gevoelen
= Geen verwijzing naar een doel of een waarde
= Expressie van een instinctieve, zintuigelijke, emotionele of passionele toestand
= Ongecontroleerde reactie op een bepaalde stimulus
= Wel onderhevig aan regels
= Erosie van sociale regulering van emotioneel sociaal handelen
= Sociaal handelen verklaren door sociale maar ook door psychologische factoren
= Toepassing: feeling family
Sociale interactie
Samenhandelen van twee of meer op elkaar betrokken individuen
= tussenmenselijk verkeer
Wisselwerking of wederzijdse beïnvloeding die optreedt als individuen is hun handelen op elkaar betrokken zijn
Samenleven = zeer lange reeksen van sociale interacties
Mechanismen om sociale interactie te ordenen (Goffman)
Fysieke afstanden
Beleefde inattentie
Frontstage - back stage
Tussen haakjes plaatsen
Observatieinstrument => sociometrische studie - sociogram
Kenmerken:
Frequentie
Regelmaat
Reikwijdte
Directheid
Richting
coördinatie
Communicatie
Het op anderen overdragen (mee-delen) van gedachten, gevoelens, wensen; strevingen, zodat de anderen een duidelijk beeld krijgen over datgene wat ment denkt, voelt of wenst
Inhoudelijk component, boodschap //vormelijk component, zintuiglijk waarneembaar
Communicatie zonder interactie is mogelijk
Conversatieanalyse => common sense
Sociologisch perspectief D2 Hfdst 3/1
Definitie: Cultuur
Cultuur = een geheel van opvattingen die gedeeld en overgeleverd worden in een groepering
Cultuur in sociologie betekenis = immaterieel
Antropologische betekenis
Humanistische betekenis
Opvattingen zijn gedeeld (vs Sociale verandering)
Opvattingen worden overgeleverd (cfr socialisering)
Componenten van cultuur
Waarden
Waarden= impliciete of expliciete opvattingen over het wenselijke, kenmerken voor een individu of karakteristiek voor een groepering die de selectie van de beschikbare middelen en doeleinden beïnvloeden
Iets immaterieels, niet rechtstreeks waarneembaar
Expliciet geformuleerd of impliciet aanwezig
Normatieve standaard - "Wat zou moeten zijn" nastrevenswaardig
Gedeeld en overgeleverd in een groepering
Cognitief element + affectief of gevoelselement + conatief of strevingselement
Verschillen in tijd en ruimte
Belangrijkheid kan veranderen
Bestaan niet in een vacuüm
Dubbele functie voor individuen
Bepalen ons eigen gedrag - kompas
Bepalen ons oordeel over andermans gedrag - toetssteen
Cruciale functie voor de maatschappij
Waardenovereenstemming
Evenwichtige en conflictuloze samenleving - Sociale cohesie
T.Parsons (functionalisme) - waardenpatronen => samenleving => 5 patroonvariabelen
Toewijzing versus verwerving
Specificiteit versus diffuusheid
Particularisme versus universalisme
Affectiviteit versus instrumentaliteit
Groepsgerichtheid versus zelfgerichtheid
Normen
Normen = opvattingen over hoe men zich wel of niet moet gedragen in concrete omstandigheden
Normen = concrete gedragsregels, gebods- en verbodsregels die het gedrag van de leden van een groepering bepalen
Geïnstutionaliseerde normen versus " dode letter van de wet"
Geïnstitutionaliseerde normen
Geïnstitutionaliseerde normen
Algemeen aanvaard door een groepering
Verinnerlijkt
Uitgevoerd zonder dwang
Positieve en negatieve sanctionering
Verwachtingen
Verwachtingen = normen
Tegenpositiespeler heeft verwachtingen tav gedrag, kwaliteiten, kenmerken, attributen van de positie speler => gebaseerd op normen
Cfr. Dahrendorf
Moet - verwachtingen= rechtsregels
Plicht - verwachtingen= zeden
Kan - verwachtingen = gebruiken
Verwachtingen is niet gelijk normen (Van Doorn & Lammerns - Weber)
Verwachtingen = opvattingen over wat zal en kan gebeuren niet altijd met normen verbonden
Verwachting = voorspelling, eerder dan een norm
Prognostische verwachting
Verwachten dat iets gebeurt => verwachting heeft effect op dat wat gebeurt
Self-fulfilling prophecy - zelfbevestigende voorspelling
Foute definitie van de siutatie - handelen volgend -> correct uitgangspunt - situatie verandert waardoor uitgangspunt niet meer van toepassing is
Sociologisch perspectief Deel 2 Hfdst 5
Conformisme
Via socialiseringsproces: waarden en normen die richting gevend zijn voor het sociale handelen => sociale rollen => verwachtingen
Afwijken van verwachtingen = deviant gedrag heersende waarden en normen gedragen
Meestal grote overeen stemming over verwachtingen
Experiment van Asch: Proefpersoon in groepssituatie => alle andere groepsleden foutief antwoord => neiging tot volgen hierin
Deviant gedrag
(afwijkend gedrag)
Deviant gedrag = handelen dat in strijd is met de regels van de groepering of de samenleving waarvan men deel uitmaakt
Deviant = relatief
Grijze zone van gedrag dat wel getolereerd maar niet normaal is
vb. white collar crimes (belastingontduiking, economische uitbuiting van ontwikkelingslanden, milieuvervuiling
Verschilt van samenleving tot samenleving vb. homoseksualiteit wordt bestraft in 65 landen, in 7 zelfs met doodstraf
Oorzaken van deviant gedrag
Fysiologische verklaring = Lombroso (1876) delinquentie wordt veroorzaakt door biologische afwijkingen zoals te grote ogen, hoge jukbeenderen, extra lange vingers en tenen => "voorbestemd" om misdaden te plegen
Psychologische verklaring = persoonlijkheidsfactoren
Genetisch bepaalde persoonlijkheidskenmerken bv. "zelfmoord" hangt samen met karakter, temperament"
Interactieve component bv. slechte relatie tussen moeder en kind of gebrekkige socialisering ("slechte jeugd")
Sociologische verklaringen
Structurele en culturele kenmerken van een samenleving vb. Durkheim's zelfmoordstudie
Egoïstische zelfmoord => typisch voor mensen die sociaal erg geïsoleerd en dus te weinig geïntegreerd leven ( protestanten minder op hun groepering betrokken dan katholieken)
Altuïstische zelfmoord => typisch voor samenlevingsverbanden die te sterk geïntegreerd zijn bv. collectieve zelfdoding van volgelingen binnen een sekte, terreur owv radicalisering
Anomische zelfmoord => wanneer mensen geen waarden en normen meer bezitten omdat ze door abrupte gebeurtenissen alle houvast verliezen, bv. gezinsdrama's bij vechtscheiding
Conflicttheorie
Diverse groeperingen wedijveren om macht, kapitaal, en prestige. Deviantie is een onmiddellijk gevolg van deze strijd tussen groeperingen of een middel om de eigen doelstellingen te realiseren
Strijdmiddelen kunnen niet- legitiem zijn => geweld of een groepering als inferieur etiketten en dit legitimeren vb. apartheid in Z.A.
Functies van deviant gedrag
Deviant gedrag stimuleert conformering * samenleving sluit rangen tegenover de afwijkers
=> gevoel van samenhorigheid neemt toe
=> normbesef versterkt
Basis voor verandering in de samenleving bv. ongehuwd samenwonen ipv huwelijk
milieukwesties
Sociologisch perspectief Deel 3 Hfdst 2/2
Groeperingen en netwerken Definities en kenmerken
Sociale posities - sociale relaties => sociale context => "groepering"
Groepering = verzameling van mensen die op een af andere manier af te bakenen is van andere mensen
Vb. Gezin, fanfare, alle 18-jarigen, werknemers van een bedrijf, alle studenten SAW in Vlaanderen, treinreizigers in een compartiment, patiënten in een wachtzaal,...
=> verschillende types van groeperingen
Kenmerken om groeperingen te onderscheiden
Aantal leden => aantal mogelijke relaties= Macht!
Samenstelling: heterogeen of homogeen => hiërarchie!
Aard van de inderactie en de communicatie - direct / indirect
Diepgaand, vertolking van emoties / utilitaire communicatie
Inhouloze communicatie
Frequentie, regelmaat, richting...
Gemeenschappelijke waarden en normen bij de leden => gemeenschappelijk bewustzijn
Samenhorigheidsgevoel= wij- zij gevoel => dubbele moraal, stereotypering// perceptie = dynamisch
Duurzaamheid: toevallige, vluchtige ontmoeting//continuïteit in het bestaan => gemeenschappelijk herinneringen, tradities,..
Belangrijk voor samenhorigheidsgevoel
Openheid versus gewongen toetreding
Vrijwillige versus gedwongen toetreding
9.Instrumentele versus affectieve en waard rationele communicatie
Primaire versus secundaire groep
Primaire groep (Cooley,1909) = groeperingen die fundamentele invloed hebben op het ik => belangrijk ifv. socialisatie
vb. Gezin, speelgroep, buurt
Primair
Het vroegst in de levensloop aanwezig
Groot qua invloed en meest bepalend voor gedrag op latere leeftijd
Meer recent: Intimiteit en bijhorende samenhorigheid binnen bepaalde groep
Meer recent: notie secundaire groep
Kenmerken van de primaire groep (Cooley)
1 Face-to-face relaties (=directe sociale interactie)
Ongespecialiseerd karakter van de relatie (= diffuus en niet - segmentair) Relatie is niet utilitair, gewaardeerd opzich
Relatieve bestendigheid (duurzaamheid)
Aantal leden is beperkt
Relatieve intimiteit tussen de leden => diepgaande en uitgebreide communicatie miv. emoties => conflicten zijn mogelijk
Functies van de primaire groep
Socialisatie - Inwijden van het individu in de gangbare cultuur
Integratie
Individuele tegenhanger van groepscohesie
= opgenomen zijn in en deel hebben aan gemeenschappelijke activiteiten van een sociaal geheel
Indicatoren
Samenwerking en coördinatie / afstemming van interacties (of bereidheid hiertoe)
Convergerende denkbeelden & emoties in gelijke richting
Gevolg van sterke integratie
Informatiedoorstroom voor reilen en zeilen => betrokkenheid
Emotionele steun en praktische hulp
Geborgenheid => Need to belong - behoeft om met andere samen te zijn.
Identificatie van leden- identiteitsvorming Zie samenvatting
Individuen ontleden hun sociale identiteit aan de sociale context in het algemeen en aan hun lidmaatschap aan een primaire groep in het bijzonder
Identiteit is niet verworven, identiteit wordt toegewezen door daden van sociale erkenning
Identiteit moet herbevestigd worden, telkens opnieuw en bij voorkeur frequent
Sociologisch perspectief D3 Hfdst 3/4
Bereiken van doelen en dus welslagen van de organisatie is afhankelijk van sociale integratie en sociale cohesie
Culturele integratie: cultuurelementen zijn consistent en er zijn geen tegengestelde waarden of doelstellingen.
Normatieve integratie: gezag conform de normatieve standaarden
Functionele integratie: is de taakverdeling functioneel? Ingespeeld op elkaar? wisselwerking? Zwakke schakels?
Communicatieve integratie: uitwisseling van ideeën, tussen leden, informatiedoorstroom, overlegmomenten, taalbarrières
Typologie van organisaties
Drie deling - ideaaltypes
Associatie
= vrijwillige vereniging
Organisatie zonder bestuurlijke, economische of administratieve finanliteit
vb. Vrijetijdsverenigingen, milieuverenigingen, zelfhulpgroepen...
Mensen verenigen zich op basis van gemeenschappelijke belangen of waarden.
Minimale verticale en horizontale differentiatie - Leden op voet van gelijkheid
Enkel beperkt aantal bestuurfuncites
Besluitvorming is gedecentraliseerd => verandering in statuten veronderstelt meerderheid van leden
Zwakke formalisatie - nauwelijks regelgeving
Vrijwillige inzet
Pre bureaucratische organisatie
Traditioneel gezagsdrager. - Gezag op basis van traditie en gewoonten => willekeur
Doel van de organisatie vanuit persoonlijke perspectieven
middelen vanuit persoonlijke bronnen
Besluitvorming = ad hoc beslissingen, afhankelijk van persoonsgebonden opinies
Toegewezen posities of verworven posities miv. persoonlijke voorkeuren en loyauteit
Geen gestandaardiseerde procedures of expliciete regels => particularisme! => rechtvaardigheidsgevoel van de traditionele leider =criterium
Communicatie = mondeling, schriftelijke documenten ontbreken
Geen formeel organigram
Voorbeeld: familiebedrijf
Bureaucratie
= Hoogste trap van formele organisatie
Definitie Volgens Weber: Bureaucratie = een formele organisatie gekenmerkt door een hiërarchische gezagsstructuur, formele voorschriften, een strakke arbeidsverdeling met rekrutering en promatie op grond van kennis en prestaties en een strikte scheiding tussen het privé leven en de werkomgeving
Definitie volgens Merton: Bureaucratie = een formeel rationeel georganiseerde sociale structuur met duidelijk gedefinieerde handeling patronen volgens de welke idealiter, elke reeks handelingen functioneel verbonden is met de doelstelling van de organisatie
Voorbeelden: overheidsinstellingen, grote ondernemingen
Weber - lofzang!
Intrinsieke kenmerken
Technische superioriteit: nauwkeurigheid, snelheid, ondubbelzinnigheid, continuïteit
Bureaucratie = meest rationele vorm van gezagsuitoefening
Extrinsieke factoren die bureaucratie deden ontstaan
Groot schalige economische productie
Opkomst van nieuwe waarden
Rationalisatie in wetenschap, filosofie, godsdienst
Kenmerken van een bureaucratie
Gezag hiërarchie op basis van rationeel - legaal gezag
Bestaan van expliciete regels en gestandaardiseerde procedures
Onpersoonlijk karakter
Tweede typologie van organisaties
Organisatie = een min of meer hiërarchisch gestructureerde groepering die bewust tot stand gebracht is om bepaalde doelen te realiseren
Min of meer hiërarchisch karakter => verticaal samenhorigheidsbesef => macht uitoefening als legitiem en gerechtvaardigd => gezag
Simplificatie van de werkelijkheid want niet in alle organisaties is er sprake van gezag
Sociologisch perspectief Deel 3 Hfdst 2/4
Netwerken
Groepering = verzameling van mensen die af te bakenen is van andere mensen
Afbakening probleemloos? Nee!
Kaart van sociale relaties => in alle richtingen van de sociale ruimte tem de hele samenleving
Samenleving = een totaal netwerk van alle sociale relaties
Totaal netwerk kan niet empirisch geval worden, daarom benaderd vanuit een van de persoonlijke netwerken
Netwerk = een sociaal interactiesysteem dat een persoon als middelpunt heeft
Persoon in het midden = centrale ego
Rond centrale ego onderscheiden we 3 zones
Persoonlijk netwerk= de optelsom van alle individuen die ego rechtstreeks bereiken, dwz alle lidmaatschap groeperingen van ego
Via-netwerk= de optelsom van alle individuen die bereiken via actoren uit de eerste zone
Via-via-netwerk= de optelsom van alle individuen die ego bereiken via tweede zone
Geheel van 3 zones = alle actuele en potentiële relaties
Zeer omvangrijk
dynamische gegeven
Persoonlijke netwerken: open of gesloten van aard
Open persoonlijk netwerk
Vele, niet als frequente, weinig intensieve contracten met allerlei soorten mensen
= sociaal tamelijk heterogeen geheel van mensen die wel via een centraal ego met elkaar verbonden zijn maar elkaar niet kennen en in ieder geval elkaar niet (regelmatig) ontmoeten noch op vertrouwelijke voet staan
Gesloten persoonlijk netwerk
= Sociaal homogeen geheel van mensen die via een centrale ego vaak en intensieve contacten met elkaar onderhouden
Netwerken => netwerkanalyse
patroon van relaties
Kenmerken van relaties
Eigenschappen van sociale structuren
Doel: "stromen " in een samenleving => sociale distributie
Sociaal systeem versus sociale structuur
Sociale contexten = interactie gebeurt ..
Op basis van gemeenschappelijk bewustzijn op basis van gemeenschappelijke waarden en normen
= culturele component van de sociale context = sociaal systeem
Tussen sociale posities en sociale relaties = structurele component van de sociale context= sociale structuur
Sociaal systeem
Systeem = geheel van interdependente delen
Sociologie => sociale systemen = systemen die steunen op sociale relaties en waar binnen sociale interactie plaatsvindt = interactie systeem= interactie volgens de waarden en normen eigen aan het systeem
Sociale structuur: posities en relaties
Bij netwerken: meer nadruk op structuurelementen, gemeenschappelijke cultuurelementen ondergeschikt of zelfs irrelevant oa. owv. notie van potentiële sociale relaties
Twee stromingen inzake relatie cultuur -structuur
Functionalisme (Parsons)
Cultuur bepaalt gedrag van mensen en dit gedrag leidt tot sociale structuur
Indien cultuur wijzigt=> structuur wijzigt
Dynamisch evenwicht
Functie van cultuur => voortbestaan en stabiliteit van de samenleving
Structuralisme (Marx)
Cultuur is resultaat van structuur van een samenleving
vb. Economisch determinisme
Conflict = basiskenmerk
Sociologisch perspectief D3 Hfdst 3/5
Bureaucratie veronderstelt een formele rationeel - legale gedragsstructuur
Organigram met posities en relaties tussen posities formeel geëxpliciteerd
Functies bestaan los van hun positiebekleders (kwestie van vereiste kwalificaties)
Organisatie is onafhankelijk van specifieke personen
Iedereen is vervangbaar - continuïteit is verzekerd
Posities zijn hiërarchisch geordend en verbonden door de formele gezagsstructuur
Gezag van de leider = rationeel - legaal en afgebakend door controleerbare regels en voorschriften
Hiërarchie kent verantwoordelijkheden toe, maakt beleidsvorming en beleidsuitvoering mogelijk en toezicht
Doelstelling van de organisatie = expliciet en publiek
Beslissing zijn systematisch en geroutineerd
Gecodificeerde voorschriften (= formele regels) bepalen gedrag van boven- en onderschikten
Relatieve eenvormigheid
Minimaliseren gevolgen van persoonlijke belangen, voorkeuren en ingenomenheid => universalisme
Ondergeschikten zijn beschermd tegen willekeur van de meerdere
Communicatie is schriftelijk en via vooraf vastgelegde communicatiekanalen
Sociologen: neutrale betekenis aan bureaucratie - voorspelbaarheid, efficiëntie, betrouwbaarheid, een eenvormigheid, continuïteit, snelheid..
Dagelijks taalgebruik: "bureaucratie" => pejoratieve bijklank
Omslachtigheid, administratieve rompslomp, logheid ...
Hoe kan dit? antwoord: bureaucratie bekijken in het licht van de tijd.
Destijds: trage sociale veranderingen en eenvoudige technologie
<->
Nu: veel meer flexibiliteit vereist, gericht op innovatie ipv. in goede banen leiden van gedrag
Merton: fundamentele kritiek => "bureaucratische persoonlijkheid"
Vaststelling.
Overdreven bekommernis voor regels en procedures
Gaan leven op zich leiden
Worden doen ipv. middel
Bureaucratische persoonlijkheid: positiebekleders verschuilen zich achter reglementering en procedures om druk van externen af te weren
Bureaucratisch ritueel: organisatie geraakt naar binnen gericht => doelverschuiving: persoonlijke belangen boven organisatiedoeleinden
ijzeren wet van de digarchie: heerschappij van weinigen
Tweede typologie
Dwangorganisaties
Vereiste gedrag wordt afgedwongen van ondergeschikten
Geen sprake van verticaal samenhorigheidsbesef
Machtsuitoefening wordt niet als legitiem erkend
Gericht op handhaven van orde
voorbeelden: gevangenissen, specifieke afdelingen van psychiatrische instellinge
Contractorganisaties
Contracten over diensten versus beloningen
Omschrijving van bevoegdheden van beide partijen
Beloning van machtsmeerder aan machtsminder => verticaal samenhorigheidsbesef bij machtsmindere
Machtuitoefening als gerechtvaardigd => hiërarchie op basis van gezag
Voorbeelden: bedrijven, overheidsinstellingen
Normatieve organisaties
Leden voelen zich moreel betrokken bij de doelen van de organisatie
Gedrag gestuurd door aanspraak te maken op waarden
Doelstellingen liggen leden nauw aan het hart
Machtuitoefening via symbolische beloningen
Machtuitoefening wordt niet als zodanig ervaren
Voorbeelden: vrijetijdsverenigingen
Sociologisch perspectief D3 Hfdst 3/6
Macht, gezag, dwang en manipulatie: Inleiding
Machtsprocessen zijn overal:
Micro-niveau: in hun sociale handelen trachten individuen het gedrag van andere te sturen
Meso-niveau: in alle groeperingen zijn er leden die het gedrag van anderen in een bepaalde richting trachten te sturen
Macro-niveau: verschillende machtsposities in een maatschappij => sociale stratificatie / sociale ongelijkheid
Macht heeft veelal pejoratieve betekenis => machts hebber leep of van slechte wil
"Ik zit op iemands rug en dwing hem mij te vervoeren. Niettemin verzeker ik mezelf en de andere ervan dat ik vreselijk met hem te doen heb en op alleslei mogelijke manieren probeer zijn last te verlichten - behalve door van zijn rug af te gaan " ( Tolstoi in Greene R., 1998)
Sociologie: neutrale betekenis
Macht = de mogelijkheid om de gedragingen van een ander te beïnvloeden overeenkomstig de bedoelingen van de machtshebber
Macht = de mogelijkheid om de gedragingen van de ander te beïnvloeden overeenkomstig de bedoeling van de machtshebber
Opmerkingen bij definitie:
Macht = mogelijkheid => machtsrelatie zonder feitelijke machtsuitoefening is mogelijk
Macht wordt voorgesteld als eerrichtingsverkeer => Nuance is nodig!
Wederzijdse gedragsbeïnvloeding => machtsmeerdere en machtsmindere ipv. machthebber
Machtsmeerdere moet kunnen rekenen op loyaliteit van machtsminder dus rekening houden met diens verlangens - ruilsociologische benadering
Interactie is een uitwisseling van materiële en immateriële zaken tussen individuen
Ruil is in het voordeel van de machtsmeerdere (voordeel maakt hem net tot machtsmeerdere)
Vormen van machtsuitoefening
Macht kan op verschillende wijzen uitgeoefend worden
Macht onder de vorm van dwang: machtsmeerdere dwingt bepaald gedrag af van de machtsmindere
Macht onder de vorm van gezag: Instemming van de machtsmindere die de machtsuitoefening erkent aan aanvaardt
Macht onder de vorm van manipulatie: bedoelingen stiekem doorvoeren bv. als de klas lawaai maakt gaat de lector stille praten waardoor de klas automatisch stiller wordt
=> in praktijk gebeurt gedragsbeïnvloeding via een combinatie van dwang, gezag en/of manipulatie
Macht onder de vorm van dwang
Dwang = mogelijkheid om gedragingen van de ander te beïnvloeden overeenkomstig de bedoeling van de machtshebber en tegen de wil van de ander in
Dwang =- negatief begrip want <-> individuele autonomie, vrijheid, persoonlijke integriteit, zelfbeschikkingsrecht
Echter! Dwang ook noodzakelijk ifv. samenlevingsnoden
Macht onder de vorm van gezag
Gezag = mogelijkheid om de gedragingen van de ander te beïnvloeden overeenkomstig die bedoeling van de machtshebber en met de instemming van de ander
Gezag=> gedragsbeïnvloeding = rechtvaardig
Gehoorzaamheid op basis van kennis, kritisch denken,.. maar ook op basis van bewondering, blinde gehoorzaamheid uit gewoonte.. (cfr. charismatisch, traditioneel, rationeel - legaal gezag)
Macht onder de vorm van gezag
Impact van gezag op menselijk gedrag kan heel groot zijn! Cfr. experiment van Milgram => hoe gehoorzaamheid in nazi-Duitsland verklaren?
Zie cursus
Sociologisch perspectief D3 Hfdst 3/7
Soorten macht
Politieke macht
= mogelijkheid om de doelstelling en de daartoe benodigde middelen van een groepering te bepalen en uit de legitieme mogelijkheid om te sanctioneren
Economische macht
= mogelijkheid om schaarse middelen te geven of te onthouden aan individuen of groeperingen
Sociale macht
= mogelijkheid om mensen te mobiliseren op basis van solidariteit of verbondenheid
Culturele macht
= mogelijkheid om het handelen van anderen te sturen via een aanspraak op hun waarden en dus op een reputatie van integriteit of van nauwe verbondenheid met die waarden.
Machtsbronnen
Waar komt macht vandaan? Wat maakt ene tot machtsmeerdere en de andere tot machtsmindere?
Controle over hulpbronnen van materiële of immateriële aard, oa. financiële middelen, informatie, emotionele steun,...=> controle = initiatief om te geven of beslissing om te onthouden
Kennis en vaardigheden, schaars én begerenswaardig
Sociale posities => sociale status = waardering verbonden aan een positie
Beeld dat andere van iemand hebben, cfr. Impressionmanagement
Persoonlijk netwerk => verleent onrechtstreeks toegang tot hulpbronnen
Fysieke
Macht van het getal ( in groeperingen)
Machtsstrategieën
Strategieën om een machtspositie te verwerven, te behouden of te verstevigen
Verwennen van verschillende machtsbronnen
Ruilen van macht
Vergroten van de afhankelijkheid van de ander, oa. door alternatieven van de andere te beperken
Aanwenden van sancties
Coalitievorming = strategie om de eigen machtspositie te versterken // Verdeel en heersprincipe
Bepalen van de agenda
Sociologisch perspectief Deel 3 H2/3
Situering
Meso-sociologie => "sociaal handelen van individu ondergaat invloed van een sociale context ( indien er een gemeenschappelijke waarden en normen zijn
Enkel invloed van groeperingen waarvan individu lid is ( = lidmaatschapsgroeperingen)?
Nee! => ook invloed van referentiegroeperingen!
Referentiegroeperingen = groepering waarnaar men in zijn gedrag en opvattingen verwijst of men nu lid is of niet van die groepering
Vergelijkende versus normatieve referentiegroeperingen
Vraag: Hoe verwijst men in gedrag naar groepreingen?
Vergelijking met groepering zinder ambitie deel uit te maken van de groepering
Gedrag afstellen op RG is niet aan de orde => waarden en normen van RG zijn NIET in het spel
"Relatieve deprivatie" => bepaalde zaken ten onrechte niet hebben want anderen hebben die wel, ernaar streven is rechtvaardigt
Cfr Marx - Huis -Paleis - Hut
Normatieve referentiegroepering
Zich identificeren met leden van de groepering dwz waarden en normen interioniseren, gedrag en opvattingen afstemmen op hetgeen in de RG als " normaal" wordt beschouwd
Waarden en normen van RG zijn WEL in het spel => kompas voor eigen gedrag
Indien lidmaatschapsgroepering => referentiegedrag = conformistisch gedrag
Indien GEEN lidmaatschapsgroepering => situatie is anders!
Ambitie om in toekomst lid te worden van groepering => cultuur van RG internaliseen om aansluiting te vinden => anticiperende socialisatie (merton)
Culturele schutkleur overnemen
EN/OF
Distinctie van de cultuurelementen van de lidmaatschapsgroepering
=> negatief refereren = individu maakt door gedrag duidelijk niet of niet langer tot bepaalde groepering te willen behoren
Gevolgen van anticiperend socialisatiegedrag voor het individu
Lidmaatschapsgroepering => anticiperen socialisatie gedrag = afwijkend gedrag => sociale controle
Nieuwe groepering
Open groepering, voldoende mobiliteit, in- en uittreden = makkelijk => individu zal als lid opgenomen worden
Gesloten groepering => individu wordt niet aanvaard => positie van de marginale mens (Merton)
Lidmaatschapsgroepering sancxtioneert
=> terugkeer is niet mogelijk
Referentiegroepering weigert individu
Gevolgen van anticiperend socialisatie gedrag voor de lidmaatschapsgroepering
Lidmaatschapsgroepering => anticiperend socialisatiegedrag = afwijking van de eigen cultuur = afwijkend gedrag => miskend en misprezen
=> strenge sanctie om rangen te sluiten
OF
=> gedogen => normatief karakter kalft af => meer referentiegedrag
referentiegroepsgedrag = dynamisch, continu en comulatief gebeuren
Gevolgen van anticiperend socialisatiegedrag voor de samenleving
Particuliere groepsnorm < algemeen normen van de samenleving => positief voor samenleving => negatief voor samenleving
Cumulatief anticiperend socialisatiegedrag => solidariteit binnen lidmaatschapsgroepering verzwakt en daarvoor ook betrokkenheid met de ruimere samenleving
Sociologisch perspectief D2 H2/3
Rolspanning en rolconflict
Rolonderhandeling & role-taking =>één tegenpositiebekleder <-> realiteit: meerdere tegenpositiebekleders
Positie => verwachtingen van meerdere tegenpositiebekleders -> rollenspel
positie => rollenspel => verschillende rolsegmenten die samen sociale rol vormen
sociale rol = een aan een positie verbonden rollenstel
Eén focuspositie => verschillende posities => positieset
per positie => rollenspel
Geheel van rollenstellen = multiple roles of rollenstellen
Tijd gespendeerd aan verschillende rollen => rollen -concurrentie
meerdere tegenpostiebekleders uit verschillende positievelden => tegenstrijdige verwachtingen tav focuspostitie
extern rolconflict of rollenconflict
Rolspanning - rolincongruentie - rollenconcurrentie- intern rolconflict - extern rolconflict- of rollenconflict
Merton: 6 sociale mechanismen inzake tegenstrijdige verwachtingen van tegenpositiebekleders
Tegenpostitiebekleders: verschillende graad van belangstelling => prioritering
Macht en gezag gealloceerd in een rollenstel => wie sanctioneert?
Afscherming rolbetrokken gedrag
Confrontatie met tegenstrijdige verwachtingen => positiebekleder wordt toeschouwer bj debat tussen tegenpositiebekleders
Verenigen van positiebekleders => verenigingen of statuten
Tegenpositiebekleder uit het rollenstel stoten of zelf het rollenstel verlaten => einde sociale relatie
Sociologisch perspectief Deel 2 Hfdst 4/2
Primaire, secundaire en tertiaire socialisering
Levenslang leren
Primaire socialisering
In primaire groepen
Informeel: vanzelfsprekend en onbewust
Impliciet door imitatie
Gezin - verandering doorheen de tijd
Peergroup (= een sociale groep waarvan de leden gelijke interesses en leeftijd hebben en een gelijke positie bekleden)
Gezin meer impact op keuzes met lange - termijngevolgen, peergroup beïnvloeden jongeren in korte termijnkeuzes
Secundaire socialisering
Mensen leren hoe ze zich moeten gedragen in formele omstandigheden en omgevingen
Hoofdzakelijk op school
Formele secundaire socialisering => kennis & vaardigheden
Informele secundaire socialisering => " hidden curriculum"
Ook in andere organisatie: verenigingen, politieke partijen
Belang van secundaire socialisering neemt toe in moderne maatschappij
Link tussen gezin &school? => "educogene gezin"
Tertiaire socialisering
Via media
Via sociale media
onpersoonlijke socialisering
vb. co-parenting na scheiding
Sociologisch perspectief Deel 3 Hfdst 2/1
Typologie volgens Merton
Groep
"Groep" in dagelijks taalgebruik = groepering voor sociologen
Groep = een kleine groepering waarvan leden frequent en duurzaam met elkaar interacteren op een voornamelijk directe wijze en gekenmerkt door gemeenschappelijk waarden en normen met op basis daarvan gevoelens van samenhorigheid.
Directe, frequente en duurzame sociale interactie allemaal met elkaar, direct, frequent en langdurig interageren
Duurzame interactie= vaste positieverhouding tov. elkaar & gevestigde gedragspatronen
Gemeenschappelijke waarden en normen en gemeenschappelijk bewustzijn dwz. cultuurelementen => gedrag => gedragspatronen
Samenhorigheidsgevoel: door zichzelf door andere leden en door niet-leden als lid beschouwd worden
vb. gezin, vriendengroep
Collectiviteit
Collectiviteit = een verzameling van personen die solidariteitsgevoelens hebben op basis van gemeenschappelijke waarden, die zich moreel verplicht voelen aan bepaalde normen te voldoen maar waarvan de leden geen directe interactie met alle medeleden onderhouden
Gemeenschappelijke waarden ne normen => gevestigde gedragspatronen
Niet gelijk met groep: aard van de interactie niet elk lid met één ieder
indirecte wijze => tussenpersonen - communicatiemedia
vb. Politieke partij, vakbond, milieuvereniging
Groep- versus collectiviteit => continuüm
Sociale categorie
Sociale categorie = groepering die bestaat uit personen met gelijke sociale karakteristieken die geen (of nauwelijks geen) sociale interactie hebben met elkaar en geen gemeenschappelijk bewustzijn hebben ontwikkeld
Geen samenhorigheidsgevoel, geen sociale relaties met directe interactie, geen interne structuur
Lidmaatschap : onbewust => "sociale categorie= statische indeling" => "attributionele variabelen" * socio- demografische, socio - economische, socio - culturele,... variabelen
Gelijke sociale karakteristieken is niet gelijk aan gemeenschappelijke sociale karakteristieken
niet gedeeld! => geen gemeenschappelijk bewustzijn
Dynamiek tussen sociale categorie & collectiviteiten => sociale categorie benoemen leidt tot gemeenschappelijk bewustzijn en vorming van collectiviteit
Sociale categorie = belangrijk om samenleving te bestuderen - Activeringsgraad
Ontgroening, vergrijzing, dubbele vergrijzing
...
Aggregaat = sociale categorie met als gelijke sociale karakteristiek en duurzame fysische nabijheid vb. wijk
aggregaat kan collectiviteit worden, vb. via wijkwerking
Het samenzijn (later toegevoegd)
Groepering (= verzameling van mensen die op een of andere manier af te bakenen is van andere mensen) die niet onder groep, collectiviteit en sociale categorie vallen
vb. wachtzaal dokter, wagon trein
Toevallige, niet-duurzame ontmoetingen
Wel interactie & communicatie => oppervlakkig en vaak inhoudloos
Geen gemeenschappelijke waarden en normen
Bindmiddel = het extern en moment gebonden gebeuren => het samenzijn of de "togetherness situation"