Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
H2: bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek - Coggle…
H2: bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
Sociaalwetenschappelijk onderzoek = de productie van geldige en betrouwbare kennis over de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie, waarbij methodologische principes rigoureus worden toegepast
Waarom wetenschappelijke kennis superieur
Observeerbare fenomenen
Methodologische spelregels (systematische observatie)
Waarheid als criterium -> wetenschap is enkel geïnteresseerd in waarheid
Bouwstenen van sociaalwetenschappelijk onderzoek
Theorie (ideeën) = het geheel van samenhangende uitspraken of proposities die bepaalde fenomenen beschrijven of verklaren (wat, hoe en waarom)
Een verhaal dat verklaard hoe de wereld rondom ons in elkaar zit -> geheel van samenhangede uitspraken die bepaalde fenomenen gaan beschrijven of verklaren (maken voorspellingen mogelijk), het is een geheel van uitspraken over hoe concepten met elkaar verbonden zijn
Basisblokken
Concept = abstract idee -> een label dat we gaan gebruiken om een hele klasse aan concrete observeerbare zaken te categoriseren (centrale bouwblokken van een theorie) vb. stress (diverse ervaringen van werknemers mee duiden: hoge hartslag)
Propositie = veronderstelde relaties tussen concepten vb. slopende job gelinkt aan concept stress
Empirie (observaties) = het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming -> we observeren de realiteit doormiddel van zintuigen
Op basis van observatie te weten komen hoe wereld in elkaar steek
Goed observeren is niet vanzelfsprekend -> uitdagingen
In welke mate is het mogelijk objectieve observaties te doen die los staan van de waarnemer -> veronderstellingen en verwachtingen
Sociale wetenschappers zijn vaak geïnteresseerd in fenomenen die niet gemakkelijk te observeren zijn vb. waarden & attitudes
Positivisme = we kunnen objectief observeren via gestandaardiseerde procedures die subjectiviteit zoveel mogelijk uitsluiten -> experimenteel onderzoek en survey onderzoek
Constructivisme = zet de subjectiviteit van observatie centraal, de betekenissen die mensen geven aan hun omgeving en handelen mogen via het constructivisme niet verwaarloosd worden -> participerende observatie of diepte-Interviews
Deductie = een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondere/specifieke (afleiden), de stap van theorie naar empirie; uit een algemene theorie leiden we verwachtingen of voorspellingen (hypothese) af voor specifieke gevallen die we observeren en die confronteren we met empirisch materiaal met observaties (theorie -> observatie)
Inductie = op basis van specifieke waarnemingen komen tot een algemene regel (van specifiek naar algemeen), van empirie naar theorie; uit concrete observaties een algemene wetmatigheid destilleren, op basis van het specifieke proberen we algemene conclusies te trekken; theorie krijgt vorm uit empirische observaties (observatie -> theorie)
Samen empirische cyclus van onderzoek
Op welke wijze kunnen we theorie en empirie combineren om kennis te produceren?
JDC model (job demand/job control model)
Sociaalwetenschappelijke theorie die bewijst waarom sommige jobs tot meer stress leiden
Psychosociale jobkenmerken
Autonomie (job control) = mate waarin werknemers zelf controle hebben over hun taken
Werkdruk = verwijst naar fysische en psychologische inspanning die nodig is om de job uit te voeren
Oorzaken stress: hoge werkdruk en weinig autonomie
Stromen in literatuur om stress te duiden
Organisatieklimaat (sfeer in organisatie) -> 3 sub-dimensies
Cognitief: mate van betrokkenheid bij organisatie
Instrumenteel: mate van betrokkenheid bij werking
Affectief: interpersoonlijke relaties collega's
JDC-S model
Job-eisen
Mate van job-autonomie
Sociale steun van collega's en overste
Relaties tussen concepten (proposities)
Job-kenmerken: werkdruk, controle/autonomie, steun
Mentale gezondheid: stress, depressie, absenteïsme
Matrix
Slopende job: hoge werkdruk en lage autonomie
Zinloze job: lage werkdruk en hoge autonomie (lage stress)
Actieve job: hoge werkdruk en hoge autonomie
Passieve job: lage werkdruk en lage autonomie
Goede sociaalwetenschappelijke theorieën bezitten enkele belangrijke kenmerken
Logische consistentie = ten logisch samenhangend geheel van uitspraken over relaties tussen concepten -> uitspraken mogen elkaar niet tegenspreken maar moeten onderling logisch consistent samenhangen
Spaarzaam = hoe minder concepten en proposities nodig om een theorie te verklaren, hoe beter
Verklaringskracht = meer succesvolle theorie als het de wereld rondom ons kan verklaren
Veralgemeenbaarheid
Mate van veralgemeenbaarheid hangt af van soort theorie
Middle range theory = theorieën die berusten op een reeks aannames over één bepaald sociaal fenomeen, waaruit hypothesen kunnen worden afgeleid die op hun beurt empirisch getoetst worden -> domein-specifiek vb. makkelijk om hypothesen uit af te leiden
Grand theory (Mills) = een soort theorie die sociale fenomenen probeert te vatten vanuit één abstract conceptueel kader, waarin de formele organisatie van de concepten belangrijker is dan het begrijpen van de sociale werkelijkheid -> hoog abstractieniveau vb. structureel functionalisme
Formele theorie = een soort theorie die ervan uitgaat dat je allerhande sociale fenomenen los van de concrete inhoud kan verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes -> vormelijke basisprincipes vb. rational choice theory
Empirisch toetsbaar = het moet mogelijk zijn om door observatie te toetsen of de theoretische aannames wel degelijk overeenstemmen met de realiteit -> transparantie voor het repliceren (eenduidig & grote openheid)
Verifieerbaarheid = de mogelijkheid om door observatie te toetsen of theoretische aannames overeenstemmen met de realiteit
Falsifieerbaarheid (weerlegbaarheid) = de mogelijkheid om door observatie de eventuele onjuistheid van kennis aan te tonen
Repliceren = het herhalen van onderzoek om te kijken of je tot dezelfde conclusies komt
Evaluatiecriteria voor wetenschappelijke kennis
Soorten fouten
Toevallige fouten/error = vertonen geen regelmatig patroon -> betrouwbaarheid
Systematische fouten/bias/vertekening = consistent in dezelfde richting wijzen en aanleiding geven tot een heuse vertekening van resultaten en bevindingen -> validiteit
Kwaliteit onderzoek beoordelen
Validiteit/geldigheid = de afwezigheid van systematische foute of vertekening in onderzoek
Naargelang het type systematische fouten -> 3 vormen van geldigheid onderscheiden
Meetgeldigheid = de mate waarin een meetinstrument meet wat het zou moeten meten -> is wat we observeren een goede indicator om iets te zeggen over de concepten en de theorieën?
Externe geldigheid = de mate waarin bevindingen uit onderzoek bij een specifieke populatie ook voor een ruimere populatie gelden (veralgemeenbaarheid) -> zijn de resultaten van het onderzoek wel toepasbaar op een ruimere context of voor een ruimere populatie?
Interne geldigheid = de mate waarin waargenomen relaties in een empirische studie een correcte weerspiegeling zijn van de werkelijkheid -> wordt de relatie tussen de concepten binnen een onderzoek wel op een correcte wijze voorgesteld; kunnen we besluiten dat concept A een invloed heeft op B of verloopt de causaliteit in de omgekeerde richting?
Betrouwbaarheid = mate waarin onderzoeksresultaten beïnvloed worden door toevalsfouten; de mate van consistentie van een meting; de mate waarin een meetinstrument dezelfde resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder soortgelijke condities
Toevalsfouten: minder erg dan systematische fouten op voorwaarde dat de observaties op een grote groep gedaan wordt -> door toevallige karakter gaan groot aantal toevalsfouten elkaar neutraliseren
Positivistische onderzoekers: betrouwbaarheid en validiteit heel belangrijk
Theoretische veralgemening = veralgemenen naar andere populaties, op een ander tijdstip, verschillende plaats, onder andere omstandigheden of voor andere gerelateerde fenomenen
Empirische of statistische veralgemeningen = hebben betrekking op de generalisering van bevindingen op basis van een beperkte steekproef naar de ganse populatie waaruit de steekproef getrokken is
Theoretische veralgemening = de toepassing van conclusies naar populaties op een ander tijdstip, op een verschillende plaats, onder gewijzigde omstandigheden of voor andere maar gerelateerde fenomenen
Schijnverband = 2 factoren lijken verbonden maar er is een 3de factor
Verschillende visies op oorzakelijkheid
Regelmatigheidsvisie op causaliteit (Hume) = gebeurtenis A en B moeten steeds samen voorkomen, waarbij A voorafgaat aan B (constant conjunction/constante regelmaat)
Logica van monocausaliteit (Hume) = covariantie of samenhang tussen 2 variabelen, gebeurtenis A gaat vooraf aan B (tijdsorde) en veranderingen bij B mogen niet door andere variabelen verklaard worden dan A (mogelijke storende factoren moeten onder controle gehouden worden)
Oorzakelijkheid (Mill) = de totale som van omstandigheden die een gebeurtenis noodzakelijk maken, hier is een onderscheid van voldoende en noodzakelijk voorwaarde belangrijk; ook schijnverbanden kunnen zich voordoen bij interne validiteit
Peer review = het laten evalueren van wetenschappelijke bevindingen door collega-wetenschappers
Patroon in zelfdoding van Durkheim
Inductie -> 4 types zelfdoding op basis van die ontwikkelde theorie
Egoïstisch: zwakke integratie
Fatalistisch: sterke regulatie
Altruïstisch: sterke integratie
Anomische: zwakke regulatie
Deductie: de theorie wordt vervolgens meermaals getest -> klopt dit met de theorie?
Theorie wordt bijgesteld als de theorie er niet in slaagt de nieuwe observaties te verklaren -> opnieuw toetsen en steeds betere kennnis
Kraamvrouwenkoorts
Bij ene kliniek was kans op moedersterfte door kraamvrouwenkoorts veel groter dan in andere kliniek, ondanks gebruik van dezelfde methodes
Vanuit ideeën en inzichten die groeien uit observatie van de patiënten in de kraamkliniek, distilleerde Semmelweis hypotheses die hij dan toetste en evalueerde op hun geldigheid (deductie)
Verband besmetting lijkenmateriaal en kraamvrouwenkoorts
Soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
Criteria om soorten onderzoek af te bakenen vormen de leidraad voor die verkenning
Toepassingsgebied van de resultaten
Theoriegericht onderzoek/fundamenteel wetenschappelijk onderzoek/academisch wetenschappelijk onderzoek
Onderzoek dat gericht is op de ontwikkeling van theorie, waarbij kennisproductie de primaire drijfveer is
Onderzoekers produceren kennis maar die kennis kan heel uiteenlopende doelstellingen hebben; soms is wetenschappelijke kennis van het onderzoek een doel op zich -> het onderzoek probeert de wereld beter te begrijpen en zo aan theorievorming te doen
Theoriegerichte onderzoekers leggen de basis voor nieuwe denkwijzen en latere praktische innovaties -> kennisproductie is doel op zich
Voornaamste doelpubliek: collega-wetenschappers en de ruimere wetenschappelijke gemeenschap
Praktijkgericht onderzoek
Onderzoek dat gericht is op het oplossen van een praktisch, maatschappelijk probleem
Het gaat niet om de kennis op zich maar over hoe ze die kennis kunnen gaan gebruiken om in te grijpen op de realiteit, om de wereld te veranderen -> vertrekt van een actueel maatschappelijk probleem en dit probleem proberen onderzoekers aan te pakken aan de hand van wetenschappelijk onderzoek
Kennis is geen doel op zich maar een middel
Wordt door allerhande organisaties en overheden uitgevoerd -> bedoeling om een praktisch probleem op te lossen
Doelpubliek: beleidsmakers en personen actief in het werkveld
Evaluatieonderzoek = een vorm van praktijkgericht onderzoek, gebruikmakend van sociaalwetenschappelijke procedures om de effectiviteit van sociale interventies te onderzoeken
Nagaan of interventies het beoogde effect hebben -> implementatie + effectiviteit & efficiëntie
Cyclisch verloop
Probleem: praktijkprobleem dat opgelost moet worden
Diagnose: grondige analyse van het probleem -> bestaande situatie en breken omschrijven
Plan: ontwerpen van plan om interventie uit te voeren om het probleem aan te pakken
Implementatie: uitvoering plan
Procesevaluatie: proces van implementatie goed verlopen?
Productevaluatie: gewenste effect bereikt?
Efficiëntie-evaluatie: resultaat in verhouding tot de kostprijs?
Actieonderzoek = een vorm van praktijkgericht onderzoek, dat tot doel heeft kennis te verspreiden onder de deelnemers aan het onderzoek en zo politiek actie te stimuleren
Uitgangspunt: kennis geeft macht -> dus geen kennis produceren omwille van de kennis maar wel kennis die onder de deelnemers verspreid kan worden (geen strikte grens tussen onderzoeker en deelnemer; vaak gebruikt in sociale ongelijkheid of onrechtvaardigheid)
Gehanteerde methodologie
Kwantitatief
Gegevens verzamelen door relatief groot aantal onderzoekseenheden
Surveys en experimenten
Analyse: statistische technieken
Deductief
Kwalitatief
Niet-numerieke gegevens vb. opnames, ongestructureerde interviews, nota's van veldobservaties, foto's, filmfragmenten, archiefdocumenten etc.
Participerende observatie, diepte-interviews, historisch-comparatief onderzoek
Inductief
Triangulatie = een manier om eenzelfde onderzoeksvraag zowel met kwalitatieve als met kwantitatieve gegevens van antwoord te voorzien teneinde de geldigheid ervan te maximaliseren
Sesamstraat
Kinderen uit lagere sociale milieus legden doorgaans een minder succesvol onderwijstraject af -> praktijkprobleem
Onderwijsachterstand nam op vroege leeftijd aanvang omdat grote kleuters onvoldoende voorbereid waren om de late school aan te vatten
Televisieprogramma opgericht om kinderen uit lagere sociale klassen beter te leren tellen en spellen
Kijken naar Sesamstraat bevorderde enkel leerprestaties wanneer campagne gevoerd werd om kijken aan te moedigen
Negatieve effecten: kinderen uit lagere milieus keken minst vaak en ouders gingen erdoor nog minder voorlezen -> socio-economische kloof in leerprestaties vergroot