Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
BLOK 2 NL - Coggle Diagram
BLOK 2 NL
grammatica
-
bijwoordelijke bepaling
-
vertelt bijvoorbeeld waar, wanneer, waardoor, waarmee of hoe iets gebeurt;
-
-
bijvoeglijke bepaling
-
-
is geen apart zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel;
-
-
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden met zich, zoals zich herinneren, zich verkleden en zich wassen.
Zich is het wederkerend voornaamwoord. Dit voornaamwoord verwijst naar de persoon die het onderwerp is. Het onderwerp komt dus in een andere vorm nog eens terug.
Verander je het onderwerp in een zin met een wederkerend werkwoord, dan verandert ook het bijbehorende voornaamwoord.
spelling
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt: gebracht, gestolen, bewezen.
Het voltooid deelwoord van een klankvast werkwoord eindigt op een -t of een -d. Om te bepalen welke letter je moet spellen, gebruik je de regel van ’t kofschip:
-
-
Je kunt van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord maken. Je schrijft het zo kort mogelijk. Je moet er wel voor zorgen dat de klank hetzelfde blijft. Een korte klank blijft dus kort en een lange klank blijft lang.
Bijvoeglijk naamwoord
Niet elk bijvoeglijk naamwoord is afgeleid van een voltooid deelwoord. Om deze en andere bijvoeglijke naamwoorden te schrijven, gebruik je de volgende regels.
Werkwoorden uit het Engels
In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden die uit het Engels komen. Die werkwoorden hebben een Nederlandse vorm gekregen: skaten, joggen, racen. Daardoor kun je de Nederlandse regels gebruiken als je het woord spelt.
over taal
-
Elk vak of beroep heeft eigen woorden die speciaal bij dat vakgebied horen. Zulke woorden noem je vakjargon.
Bij het vakjargon van een kapper horen woorden als permanent, touperen enscheiding.
Bij het vakjargon van een automonteur horen woorden als brug, cilinder encarrosserie.
-
lezen
Tekstdoelen en tekstsoorten
Je begrijpt teksten beter als je voor en tijdens het lezen beseft met wat voor soort tekst je te maken hebt en wat het doel is van de schrijver.
Je begrijpt teksten beter als je bewust nadenkt over de manier waarop je leest. De leesmanier hangt af van het doel dat je hebt.
Voor je begint met het echte lezen van een tekst, ‘lees’ je eerst oriënterend. Je bekijkt wat voor soort tekst het is, voorspelt het onderwerp en bepaalt waarom je de tekst leest.
Een tekst die je helemaal wilt begrijpen, lees je vervolgens grondig. Je hebt een actieve leeshouding: je stelt vragen, bedenkt wat je al weet, ziet voor je wat je leest en lost dingen op die je niet begrijpt.
Een tekst waarin je bepaalde informatie opzoekt, lees je zoekend. Je leest niet de hele tekst, maar zoekt gericht naar de informatie die je nodig hebt.