Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
begin van het preoperationele denken + seksuele ontwikkeling - Coggle…
begin van het preoperationele denken + seksuele ontwikkeling
Symbool functie
UITGESTELDE IMITATIE
Kind doet het gedrag van iemand anders na zonder dat deze persoon in beeld is -> kind kijkt bijvoorbeeld Paw Patrol en Skye doet een beweging -> het kind imiteert deze zonder dat Skye "in de buurt is"
Kind doet een imitatie na van een persoon die zelf niet aanwezig is
FANTASIE SPEL
Kartonnen doos wordt een heel groot kasteel
Bubblewrap wordt de zee omdat het geluiden maakt
Een keukenhanddoek word een prinsessen cape
TEKENEN
Er zit een logica in kindjes hun kribbel tekeningen -> wij kunnen die niet meer zien
MENTALE BEELDEN
Als we vragen aan een kind om hun tekening uit te leggen kunnen ze een heel verhaal geven
De betekenis van een tekening kan veranderen -> de grote lijnen van de verhalen komen wel meestal terug
Kind heeft een bepaald beeld in hun hoofd zitten -> deze kunnen ze nadien terug oproepen -> bijvoorbeeld hoe een kleurtje dat ze gebruikt hebben eruit ziet -> deze kunnen ze terug in hun gedachten halen -> ze kunnen echt zeggen dat ze met dat kleurtje gekleurd hebben
Kind besefte al dat er dingen zijn die een bepaalde naam hebben -> nu kunnen ze dat ook mentaal en in beelden onthouden
TAAL
Peuters zijn hier heel gevoelig voor -> begin zo snel mogelijk met het gebruiken van de correcte taal -> correct Nederlands
Het is het makkelijkste in de peuterjaren om een taal aan te leren
Taal -> soort hulp om objecten te herkennen -> bijvoorbeeld je vraagt een stoel aan de peuter -> kind weet dat die in de woon kamer staat -> als je er geen woord op kan plakken is het heel moeilijk om te weten wat er in die woonkamer staat
Manier om een soort fantasie uit te halen
Fantasie en werkelijkheid
Deze 2 liggen heel dicht bij elkaar voor een peuter
ANIMISME
Vorm van verbeelding waarbij levenloze objecten een soort van levende eigenschap krijgen
Er staat een stoel en deze krijgt opeens gevoelens -> de stoel krijgt de "functie" om de peuter te laten vallen -> peuter valt en zegt dat het de stoel zijn schuld is -> de stoel stond daar zogezegd express en heeft ervoor gezorgd dat ze gevallen is
Voorbeelden Animisme
Een lawaaierige grasmaaier wordt een gevaarlijk monster door de "enge" geluiden dat die maakt
FYSIOLOGISCH NADENKEN
Elk voorwerp heeft precies een gezicht
Voorbeelden fysiologisch nadenken
Een auto die heel boos kijkt
De wolken hebben bepaalde emoties -> dat wolkje is heel verdrietig -> dat wolkje kijkt blij
ARTIFICIALISME
Vorm van denken waarbij het kindje uitleg geeft aan bepaalde gegevens
Voor een kind is misschien een vulkaan een heksen ketel in de plaats van een openingen in de aarde waaruit magma naar boven kan komen
Voorbeelden artificialisme
Het is aan het regenen -> voor het kind zijn misschien de engeltjes aan het wenen
(Voor een kind is alles wel door de mens gemaakt)
FINALISME
Zoeken naar een soort van finaal doel voor bepaalde zaken
Kinderen vragen zich dingen af -> Bv. "Waarom is er licht?" in de plaats van "Waar komt dat licht vandaan?"
Voor kinderen zit er achter alles een doel -> niks kan zomaar gebeuren
FENOMENALISTISCHE CAUSALITEIT
Er wordt een soort van verband gelegd tussen verschillende gebeurtenissen
Voorbeeld fenomenalistische causaliteit
Het sneeuwt wanneer het kind jarig is -> het kind denkt dat hij weer jarig gaat zijn als het sneeuwt
JUXTAPOSITIE
Juxtapositie -> compleet omgekeerde van de fenomenalistische causaliteit
Zaken die juist wel verbanden met elkaar houden die koppelen ze los van elkaar
Voorbeeld Juxtapositie
Er gaat een alarm af door dat er een dief ingebroken is -> het kind beseft dat er een alarm afgaat en dat er een dief is maar hij snapt niet dat het alarm afgaat door de dief
MAGISCH DENKEN
Manier van verbinding in de hersenen -> ze kunnen bepaalde zaken nog niet begrijpen
Het kind gebruikt fantasie omdat ze niet alles kunnen plaatsen in hun gedachtes -> fantasie zorgt ervoor dat ze dat wel kunnen plaatsen
Voorbeeld magisch denken
Kinderen zijn bang voor het afvoer putje -> ze zien dat het water daar door weg spoelt en zijn bang dat ze daar eventueel ook door kunnen gespoeld worden
Magisch denken -> pre-fase om tot een fantasie spel te komen -> kind gaat alleen kunnen spelen -> vorm van spelen om leuke dingen te doen
MAGISCH DENKEN TOT FANTASIE SPEL
Voorbeeld van het fantasie spel
Zichzelf verkleden als prinses -> hun bed is het kasteel
Angsten bij het magisch denken -> heel grappig voor ons -> voor hun echte angsten
Pre-conceptuele denken
2 helften
Pre-conceptuele denken -> 1ste helft -> 2-4 jaar
Intuïtieve denken -> 2de helft -> helemaal in kleutertijd
"Pre"
Kind is klaar om begrippen te begrijpen -> Bv. een fles -> alles wat een smalle lange nek heeft is een fles
Seksuele ontwikkeling
Kinderen zijn verwondert door hun geslachtsdeel
Ze gaan voelen, kijken hoe dat da werkt, hoe het eruit ziet,...
Kinderen zijn ook geïnteresseerd in andere hun geslachtsdelen -> ze gaan vragen stellen als je bijvoorbeeld met het kind samen in de douche staat -> vermijdt de vragen niet -> het is belangrijk om er over te praten
LICHAAM
Zie dat ze niks "er in" zouden steken
SEKSUEEL SPELEN
Kinderen gaan wel eens naar elkaars geslachtsdelen kijken en ze misschien wel aanraken bij elkaar
Praat erover en zeg dat het niet zo gepast is -> straf ze niet -> het kan niet zoveel kwaad (als er geen groepsdruk is) en het is vrij onschuldig
VIEZE WOORDJES
Bv. Kaka is een heel vies woordje voor hun -> spannend voor om te gebruiken
Bij een heel boze reactie gaan ze lachen -> hierdoor gaan ze nog meer woordjes zeggen
Spreek het kind er rustig over aan
MANIEREN
Begrens het spelen met zichzelf -> zie dat ze het zeker niet in openbare plaatsen doen -> dit geldt ook voor het neus peuteren
Andere processen
DE WAARNEMING
Peuter ontwikkeld heel snel en heel veel op vlak van taal
Kunnen zich focussen op bepaalde zaken -> korte termijn van focus -> geen uur
Hoe ouder -> hoe meer complexe dingen ze gaan kunnen -> komt door dat ze zich langer kunnen concentreren
Ze gaan vormen herkennen en dingen kunnen laten "passen" na veel te oefenen
3 FASES BIJ VORMEN
Fase A
Kind legt Bv. speel blok in een willekeurig vormpje -> ze blijven duwen zonder zich te corrigeren
Fase B
Kind corrigeert zichzelf
Fase C
Kind maakt in verloop van tijd een vergelijking in zijn hoofdje voordat ze de vorm leggen
LEREN EN GEHEUGEN
Ze kunnen dingen doen door hun herinneringen
Na een bepaalde leeftijd -> niet meer onthouden wat ze vroeger hebben gedaan
Infantiele amnesie -> vaststelling dat volwassenen zich niks kunnen herinneren van voor de leeftijd 3 jaar
DENKPROCESSEN
Moeilijk om te weten wanneer peuters kunnen categoriseren
Categoriseren -> besef hebben dat er Bv. verschillende soorten auto's bestaan, dat er dus niet 1 auto is en dat ze in bepaalde categorieën kunnen horen
AMNESIE
Amnesie -> geheugenverlies (geheel of gedeeltelijk) -> 2 vormen -> retrograde amnesie en anterograde amnesie -> retrograde -> je verliest je geheugen van voordat je de aandoening kreeg die het geheugenverlies veroorzaakt heeft -> Anterograde -> je kan vanaf het moment dat je ziek wordt niks meer in je geheugen opslaan.
Denkprocessen -> niet ingewikkeld -> basis concepten
TAALONTWIKKELING
Vanaf brabbel woordjes spreken we al van taal -> "mama" "papa" "dada"
PRELINGUALE FASE
0-1 jaar
Baby begint te begrijpen wat er gezegd wordt maar kan zelf nog niet terug praten
VROEGLINGUALE FASE
Grote doorbraak -> woordenschat begint te groeien -> ze kunnen woorden gaan zeggen
1-2,5 jaar
Woordjes gaan bij elkaar worden gezet -> vormt een zin
DIFFERENTIATIEPERIODE
Start in de kleutertijd
Kleuter gaat echte zinnen kunnen maken
5-10 jaar
VOLTOOIINGSPERIODE
Gigantische uitbreiding -> ze gaan moeilijkere zinnen kunnen maken
EENWOORDZIN
Ze willen met 1 woord een hele boodschap vertellen -> verwachten van mama en papa dat ze weten wat hij bedoelt
TWEEWOORDZIN
Met 2 woorden een zin maken -> Bv. "mama koek" -> hiermee bedoelen ze dat ze een koekje willen
MEERWOORDENZIN
Vanaf het derde woord gaat het heel snel
WOORDENSCHAT
Ze hebben door dat alles een naam heeft -> ze stellen veel vragen -> "wat is dat" "wat is dat daar"
Ze willen weten hoe alles heet
Ze gaan heel snel leren -> zie dus dat alles goed wordt aangeleerd -> geen plat dialect of jeugdtaal
OBSERVATIELEREN
Observatie leren -> ze gaan alles gebruiken wat je ze aanleert
Duidelijk te zien wanneer kinderen wel en niet naar de crèche zijn gegaan voor de kleuterschool
Het weegt heel zwaar door wanneer je kleuter niet goed Nederlands kan spreken