Scheikunde

H3

H1

synthetische materialen

vaak gesynthetiseerd uit aardolie

Niet goed voor natuur, en schaars. Wordt tegenwoordig vaak hernieuwbare grondstoffen gebruikt

voorbeelden: baksteen en glas

'kunststof' genoemd

natuurlijke materialen

direct uit natuur

voorbeelden: steen, hout en been

materiaal- en stofeigenschappen

Als een materiaal een zuivere stof is, spreek je over stofeigenschappen

oplosbaarheid

hydrofoob/hydrofiel

fase

kookpunt

smeltpunt

elektrisch geleidbaarheid

warmtegeleidbaarheid

Dichtheid (ρ)

Capture

m = massa (kg)

V = volume (L)

maken via chemische processen uit grondstoffen

Composiet

Twee of meer materialen die samen worden gevoegd voor betere materiaaleigenschappen

Voorbeeld: (gewapend) beton, gewapend glas

Versterkt met carbon: licht als plastic met vezels 10x zo dun als haren

Deeltjesmodel

Model dat ervanuitgaat dat alle stoffen zijn opgebouwd uit moleculen

Elke stof heeft verschillende soorten moleculen

Moleculen verschillen van massa en vorm

Moleculen bewegen voortdurend, ze hebben daardoor een bepaalde hoeveelheid bewegingsenergie. Dit bepaalt de temperatuur.

Moleculen trekken elkaar aan. Tussen de moleculen zit wel afstand, de ruimte hangt af van de fase waarin de stof zich bevindt. Bij vloeibaar zitten ze dicht tegen elkaar.

Macroniveau: het niveau waar je alles waarneemt

Microniveau: beschrijving op niveau van moleculen

Fases

Vaste fase

Als de aantrekkingskracht tussen moleculen groter is dan de bewegingsenergie

Moleculen blijven op vaste plaats liggen

Vloeibare fase

Moleculen bewegen langs elkaar, en hebben geen vaste plaats

Als op microniveau de bewegingsenergie van de moleculen groot genoeg is om de aantrekkingskrachten tussen de deeltjes te overwinnen

Gasfase

Als het kookpunt wordt bereikt

Als het smeltpunt wordt bereikt

Molecuuldeeltjes bewegen vrij los van andere moleculen

Mengsels

Heterogene mengsels

Je kan de verschillende stoffen zien

Homogene mengsels

Je kan de verschillende stoffen niet zien

Op microniveau zittende verschillende soorten moleculen als brokjes bij elkaar

Op microniveau zitten verschillende soorten moleculen als losse moleculen gemengd

Een oplossing is een homogeen mengsel

Hebben een smelt- en kooktraject

de vloeistof waar je een stof in oplost is een oplosmiddel

Gasmengsels zijn ook homogene mengsels

Een suspensie is een vloeistof waarin kleine brokjes van een vaste stof zweven en is altijd troebel

Een emulsie is een vloeistof waarin druppels van een andere vloeistof zweven

Rook is een voorbeeld van een fijne verdeling van een vaste stof (roet) in een gas (lucht)

In nevel zweven kleine vloeistofdruppeltjes in een gas, bijvoorbeeld mist.

massa percentage (massa%) is welke stoffen en hoeveel daarvan in 100g levensmiddel voorkomen

volumepercentage (volume%) is het volume van een stof dat voorkomt in een bepaalde volume mengsel

volumepercentage stof = volume stof / volume mengsel x 100%

meestal bij mengsels van vloeistoffen en gassen

volumepercentage stof = volume stof / volume mengsel ×100

Het gehalte van een stof in een oplossing kan worden weergegeven als de massa van een stof per volume-eenheid van de oplossing

gehalte stof = massa stof / volume oplossing

Scheidingsmethoden

filtreren

bezinken en afschenken

centrifugeren

indampen

destilleren

extraheren

adsorberen

verschillende stoffen uit mengsel scheiden

filter met gaatjes van een bepaalde grootte

Wat er doorheen gaat is het filtraat, wat achterblijft het residu

Berust op verschil in deeltjesgrootte

suspensie, rook

suspensie, emulsie

stof met hoogste dichtheid langzaam naar beneden, vervolgens kan je het afschenken

berust op verschil in dichtheid

suspensie, emulsie

sneldraaiende beweging, waardoor stof met hoogste dichtheid naar buiten wordt geslingerd

vaak gecombineerd met filtratie

berust op verschil in dichtheid

oplossing van een vaste stof

door het verschil in kookpunt verdampt de ene stof en blijft de andere achter

hoog energieverbruik

berust op verschil in kookpunt

homogeen vloeistofmengsel

verschillende vloeistoffen hebben een ander kookpunt, waardoor de stof met het laagste kookpunt verdampt wordt opgevangen en gekoeld dus gecondenseerd. Dit is het destillaat, en wat over blijft het residu.

berust op verschil in kookpunt

elk type mengsel

extraheren betekent 'eruit trekken'

als je thee in heet water doet worden de geur kleur en smaaktstoffen geextraheert. water is het extractiemiddel.

vaak gecombineerd met filtratie

berust op verschil in oplosbaarheid

oplossingen en gasmengsels

berust op verschil in aanhechtingsvermogen (adhesie)

absorptiemiddel is een stof waaraan de te verwijderen stof sterk hecht

bijvoorbeeld actieve kool.

wanneer gehecht, kan het absorptiemiddel (met geabsorbeerde stof) worden gefiltreerd

Atomen

Positief geladen atoomkern

Proton (+)

Neutron

elektronenschillen

elektron (-)

vaste banen

K (max. 2 elektronen)

L (max. 8 elektronen)

M (max. 18 elektronen)

massa is verwaarloosbaar (vergl. met protonen elektronen)

atomaire massa-eenheid, u

1,00u = 1,66×10^{-27}kg

1,0u

1,7×10^{-27} kg

1,0u

1,7×10^{-27} kg

5,5×10^{-4} u

9,1×10^{-31} kg

atoomnummer

aantal protonen

omdat aantal protonen = aantal elektronen, atoomnummer = aantal elektronen

Massagetal

aantal protonen + aantal elektronen

Isotopen

Atomen van dezelfde atoomsoort kunnen verschillende massagetallen

Aantal neutronen verschillend

massagetal - atoomnummer = aantal neutronen

Notatie

aan geven dat je met een isotoop te maken hebt: massagetal noteren achter atoomsymbool
(bijv. C-12)

Wetenschappelijke schrijfwijze: massagetal linksboven, atoomnummer linksonder, elementsymbool rechts.
Bijv: ^{14}_{6}C

Let op:
^{dit is superscript} en _{dit is subscript}

aantal protonen (atoomnummer) bepaalt tot welk element het atoom behoort.

Periodiek systeem

Van links naar rechts wordt de volgorde in het periodiek systeem bepaald door het atoomnummer

Atomen met overeenkomstige eigenschappen staan in het periodiek systeem onder elkaar.

in groep 18 staan de edelgassen

in groep 17 staan de halogenen

in groep 1 staan de alkalimetalen

in groep 2 staan de aardalkalimetalen

reageren nagenoeg niet

twee atomige moleculen

reageren heftig met metalen

reageren minder heftig met water

Vormen metaaloxides (verbindingen opgebouwd uit metaal- en zuurstofatomen) waarin de metaalatomen en zuurstofatomen in een verhouding 1:1 voorkomen, zoals ongebluste kalk, CaO(s)

reageren veelal heftig met water

metalen/niet-metalen

metalen

hoge kook- en smeltpunten

glanzend uiterlijk

vervormbaar bij hogere temperaturen

niet-metalen

gasvormig

of hebben lage kook- of smeltpunten

metalloïden

zowel metaal- als niet-metaaleigenschappen

Metalen en zouten

Elektrisch geleidingsvermogen

Stof moet geladen deeltjes bevatten

geladen deeltjes moeten vrij door het stof kunnen bewegen

Op basis van het elektrische geleidingsvermogen in de verschillende fasen kunnen stoffen ingedeeld worden in 3 groepen

Metalen, geleid in vaste en vloeibare fase

Zouten, geleid in vloeibare fase

moleculaire stoffen, geleid niet.

Metalen

geen moleculen

formule = symbool(faseaanduiding: solid, liquid, gas). Bijv. Fe(s)

Opgebouwd uit positieve metaal-atoomresten waarin vrije elektronen voorkomen: het metaalrooster

De metaal-atoomresten en de vrije elektronen trekken elkaar sterk aan: het metaalbinding

Zuivere metalen zijn buigzaam

De meeste metalen worden makkelijk aangetast met water en lucht: corrosie

Onedele metalen

bekendste vorm is roest

Vaak wordt er een laagje metaaloxide op metaal toegepast om corrosie vrijwel volledig te stoppen door het metaal af te sluiten van de lucht.

Sommige metalen reageren zo heftig met op water dat er vuurverschijnselen kunnen ontstaan

zeer onedele metalen

Bijv. natrium en kalcium

Legeringen of alliages

Gesmolten metalen bij elkaar gemengd

Metaalrooster verstoord -> atomen bewegen minder goed -> minder vervormbaar op macroniveau -> breekbaar

Smelttemperatuur lager

Zouten

Op microniveau kunnen zouten in de vloeibare fase vrij bewegen

Geladen deeltjes heten ionen

Aantal elektronen niet gelijk aan aantal protonen

Sterke aantrekkingskracht tussen ionen heet de ionbinding

In de vaste fase kunnen ionen niet vrij bewegen

Er komen afwisselend positief en negatief geladen ionen voor in het ionrooster

Moleculaire stoffen

Als de vaste stof een kristalstructuur heeft, dan zijn de moleculen gestapeld in een molecuulrooster

De binding die de moleculen in de vaste en vloeibare fase bij elkaar houdt heet de vanderwaalsbinding

Deze wordt sterker naarmate de molecuulmassa en het oppervlak van het molecuul wordt

Hoe sterker de binding, hoe hoger het smelt- en kookpunt

De atomen in moleculen zijn verbonden via atoombindingen

Ontstaat wanneer 2 atomen een elektronenpaar delen

elektronenschillen van beide atomen overlappen, en hier plaatsen beide atomen een elektron

'gemeenschappelijk elektronpaar'

Aantal atoombindingen dat een atoom kan vormen is de covalentie

Met een structuurformule kan je duidelijk maken hoe de atomen in een molecuul onderling zijn verbonden

De covalentie is gelijk aan het aantal elektronen dat een element mist ten opzichte van het edelgas dat het dichtst in de buurt staat qua atoomnummer

Omdat er in de natuur verschillende isotopen voorkomen is het massagetal het gemiddelde van de massa's van de isotopen: relatieve atoommassa

hoeveelheid stof (N)

aantal deeltjes aanwezig

vaak wordt er gebruikgemaakt chemische stof (n) omdat het om ontelbare hoeveelheden gaat

grootheid om aantal atomen en moleculen uit te drukken

eenheid is mol

het aantal deeltjes in 1 mol is zo gekozen dat er precies 1 mol u in 1 gram zit.

1g / 1u = 1g / 1,66×10^{-24}g = 6,02×10^{23} deeltjes

aantal deeltjes in mol is dus 6,02×10^{23}

dit is de constante van Avogadro, N_{A}

De massa van 1 mol moleculen van een stof is gelijk aan de molecuulmassa van deze stof in gram

Een watermolecuul heeft een molecuulmassa van 2x1,008+1×16,00=18,016u

Een watermolecuul heeft dan een massa van 18,016×1,66×10^{-24} = 2,99×10^{-23}gram

Het aantal watermoleculen in 18,016 gram water is dan: 18,016/2,99×10^{-23} = 6,02×10^{23} moleculen = 1 mol

Molaire massa (M)

massa per mol

eenheid g/mol

m= massa in gram

M = molaire massa in g/mol

m = n × M

n = m/M