Ten laste werd gelegd: I. hij op of omstreeks 14 okt. 1976 in de gemeente Amsterdam opzettelijk in zijn bezit heeft gehad ongeveer 840 milligram diacetylmorfine, zoals bedoeld in art. 1, lid 1, onder h Opiumwet, ook wel heroine genoemd, en/of een zout van heroine zoals bedoeld in art. 2, lid 1, onder d Opiumwet;
II. hij “, toen de in uniform geklede marechaussee N. en de agent B. van gemeentepolitie hem hadden aangehouden en vastgepakt, teneinde hem ten spoedigste over te brengen naar het politiebureau Warmoesstraat ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, aangezien deze opsporingsambtenaren hem verdachten van het opzettelijk in bezit hebben van heroine, welk feit door deze opsporingsambtenaren op heterdaad was ontdekt, althans welke opsporingsambtenaren daartoe een redelijk vermoeden hadden, opzettelijk zich met geweld tegen die opsporingsambtenaren heeft verzet door toen daar daartoe opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin genoemde opsporingsambtenaren bezig waren hem verdachte te brengen en te geleiden en door genoemde B. in diens rechterpols te bijten;
Hof: vindt dat er geen redelijk vermoeden van schuld is als een kleurling hard komt aanlopen uit de richting van een als drugscafé bekendstaande horecagelegenheid. De agenten hadden de man dus niet staande mogen houden en fouilleren. Het hof concludeert dat de vondst van de heroïne onrechtmatig is geweest. Dat de kleurling zich tijdens zijn arrestatie heeft verzet kan hem ook niet verweten worden, hij hoefde zich de aan hem trekkende agenten niet te laten welgevallen.
De heroïnebezittende, agenten bijtende kleurling wordt van beide beschuldigingen vrijgesproken.