Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Les 3: Psychoanalytische theorie en therapie - Coggle Diagram
Les 3: Psychoanalytische theorie en therapie
1 Theorie
1.1 Inleiding
Lapsus (= Freudian slip)
Psychisch determinisme
= toeval bestaat niet
Psy. conflicten aangestuurd door onbewuste motieven en conflicten uit kindertijd
1.2 Achtergrond
Psychoanalytische theorie v Freud
-> onmacht medische verklaringen
1e psychologische bendadering
Psychisch probleem =
verstoord evenwicht tss 3 structuren
-> onbewuste conflicten uit kindertijd
Conflicten hangen samen met driften
& de behoefte om deze uit het bewustzijn te weren
Psychisch gezond =
Ego kan driften beteugelen + geweten weerstaan
19e E: verlamming = spieren en zenuwen intact -> diagnose: hysterie
1.3 Bewust & onbewust
Psychisch leven = ijsberg
10% bewustzijn, 90 % onbewustzijn
Grens is onduidelijk
Nieuw begrip: voorbewuste
Herinneringen liggen buiten bewustzijn maar kunnen makkelijk worden bovengehaald
Gevolg: oorzaak van stoornissen in onbewuste
therapie = op zoek gaan naar verborgen betekenis
1.4 Pers.theorie
ID
Driften: energiebronnen
Libido: levensdrift / seksuele drift
Thanatos: Doodsdrift
Primaire, aangeboren biologische behoeftes
Lustprincipe: onmiddelijke behoeftebevrediging
SUPEREGO
Ontw. vanaf 5 jaar (na falische fase)
Geweten: Censuur en beheersing v/h ID
(onrealistische) waarden en normen
EGO
Ontw. vanaf 2-3 jaar (anale fase)
Uitvoerende macht tss ID en SUPEREGO
Realiteitsprincipe: zoekt compromis met eisen v/d realiteit (secundair procesdenken)
1.5 Ontw.fasen
5 fasen
Fallische
3-5 j
Oedipuscomplex
seksueel verlangen tav moeder
vader als concurrent
castratieangst -> geeft seksueel verlangen tav moeder op
Oplossing: identificatie met vader en ontw. superego
Electracomplex
verlangen tav vader (penisnijd)
Jaloers op moeder
kinderwens op jonge leeftijd = kind ter vervanging van penis
Geen angst vr moeder -> interieure ontwikkeling (minder ontwikkeld superego
FIXATIE:
Streven naar superioriteit of gelijkwaardigheid met jongnens: narcisme (bij jongens eerder ijdelheid of ambitie), afwijzing traditionele man- vrouwrol
Minderwaardigheidsgevoelens
Periode van strenge discipline
Latentie
Rustige periode
Schoolse vaardigheden en kennis opdoen
6-12 j
Anale
1.5-3 j
BEVREDIGING: Ophouden of loslaten sluitspier
CONFLICT: zindelijkheidstraining (zelfcontrole)
FIXATIE:
Loslaten: slordig, onverzorgd
Vasthouden: Gierig, rigide, compulsief
Genitale
seksuele energie richt zich nr andere sekse
GEEN CONFLICT
Pubertijd-volwassenheid
Stormachtige periode: vroegere conflicten nog van grote invloed
Orale
0-1.5 j
bevredeging: borst, flesje, duim of voorwerpen in mond
CONFLICT: afhankelijkheid
zogen (voeding)
vs spenen (plezier)
FIXATIE: overeten, roken, drinken
overmatig afhankelijk
Uitstel bevrediging -> frustratie
Lichaamsdelen waar
seksuele energie
aan verbonden is
Over- of onderbevrediging => FIXATIE
1.6 Afweermechanismen
Mechanismen v/h ego die voorkomen dat conflicten de pers.ontw. verstoren
gezond tenzij té veel en té eenzeidig (te veel verdongen)
zie slide 27
1.7 Andere grote namen
Jung
minder seksueel meer religieus en filosofisch
Analytische psychologie
Naast pers. ook collectief onbewuste
Persoonlijkheidstheorie met archetypen/primitieve beelden
Kritiek: vage ideeën, geen toetsbare theorie
Adler
Gericht op toekomst / doelen
Minderwaardigheidscomplex
Universeel, onvermijdelijk en noodzakelijk
Evenwichtstheorie
tekortkomingen compenseren met talenten op andere domeinen
ter bestrijding van minderwaardigheid
Pathologisch indien overcompensatie
Hartman
Egopsychologie
Ego heeft eigen energie & motieven
Mahler
Objectrelatietheorie
scheiding v/d moeder = cruciaal proces
Introjectie: geïnternaliseerde representaties v hechtingsfiguren
Bowlby
Hechtingstheorie
hechting als motor voor pers.ontw.
1.8 Kritiek
Vage begrippen
niet goed toetsbaar
gebaseerd op case studies (met foute steekproef)
nadruk op seksualiteit (= was zelf pervert)
2 Behandeling
2.1 Ontwikkeling
4 aannamen
Symptomen door
geïnternaliseerde
conflicten
Symptomen met psychologische
betekenis
Psychologische processen
onbewust
werkzaam
Rol van
overdracht
is cruciaal
Invloedrijke figuren
Charcot
hysterie = organische ziekte v/h zenuwstelsel
Hypnose om verlammingen op te roepen en te genezen
Freud
Hysterie = psychische oorzaak
Vrije associatie: het vergetene achterhalen (droom= meest zuivere vorm)
Breuer
Hypnose om trauma's op te roepen -> catharsis/ emotionele ontlading
Na Freud
Adler en jung: accentverschuivingen
Psychodynamische therapie: zie slide 39 voor vergelijking
2.2 Diagnostiek
beperkt en weinig systematisch
Onderscheid
Syndroompathologie
= Descriptieve diagnostiek
gericht op waarneembaar gedrag
gericht op reactieve en veranderlijke toestand
Persoonlijkheidspathologie
= Structurele diagnostiek
opsporen v onderliggende structuren, niet direct waarneembaar
Model van
Kernberg
(slide 41)
Indicatiestelling
Patiënt moet over voldoende egofuncties beschikken
impulscontrole
vermogen tot symbolisatie en verbalisatie
realiteitszin
Integratieve functie van het ego intact
angst&frustratietollerantie
vooral toegepast bij neurotische pers.structuur(kernberg)
Bij kinderen?
Spel als alternatief van vrije associatie
2.3 Therapie
Therapeutische relatie = centraal
vroeger
neutraal, achter divan
tegenwoordig
Steunend, meer aanwezig
Aan het begin focus op zaken die werkrelatie bedreigen of verstevigen bv. angstniveau
2.3.1 Vrije associatie
Driften hebben nog duidelijke invloed
komen vaak via lichamelijke symptomen tot uiting
Duiden en interpreteren -> bewustwording en verdwijnen van driften
2.3.2 Weerstand
afweermechanismen
Verzet tegen verandering
motief: vermijden van pijnlijke gevoelens
Bespreken: welke gevoelens worden vermeden, oorzaak, doel
2.3.3 Overdracht
Gevoelens en fantsieën uit kindertijd op personen in het heden
Vaak in therapeutische relatie gebruikt om inzicht te krijgen op invloed van verleden op heden
2 vormen
positieve: liefde bewondering
Negatieve: haat agressie
2.3.4 Tegenoverdracht
Van therapeut naar patiënt
2 invloeden
hindernis
belangrijk om te delen om elkaar beter te begrijpen
2.3.5 Interpreteren en inzicht geven
2.3.6 Doorwerken