Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Aardrijkskunde - Coggle Diagram
Aardrijkskunde
-
-
-
14: Dimensies
Een dimensie of invalshoek is manier waarop je een gebied of gebeurtenis bekijkt. Het komt grotendeels overeen met cultuurkenmerken en verschilt tussen de mensen.
Bij de economische dimensie gaat het om het belangen van (het bezit van) grondstoffen, werk en geld.
Bij de sociaal-culturele dimensie gaat het om hoe verschillende groepen mensen in een samenleving met elkaar omgaan en elkaar verzorgen.
Bij de politieke dimensie gaat het om de verdeling van de macht (de rol van de overheid, grote bedrijven en belangenorganisaties bij het nemen van beslissingen).
Bij de fysische dimensie gaat het om de belangen van de natuur en hoe de gevolgen voor de natuur invloed hebben op het leven van de mensen (bijvoorbeeld het opraken van grondstoffen of klimaatverandering).
-
23: Geografische lengte
De nulmeridiaan is een 'lijn' die van de Noordpool naar de Zuidpool loopt over Greenwich. Een meridiaan is zo'n 'lijn' van pool tot pool (een halve cirkel). Ten oosten van de nulmeridiaan ligt het oostelijk halfrond en ten westen het westelijk halfrond.
De geografische lengte is de afstand van een plaats tot de nulmeridiaan. In de polen komen alle meridianen samen. Vanaf de nulmeridiaan kun je 180 graden naar het oosten (oosterlengte) en 180 graden naar het westen (westerlengte). Met de lengteligging weet je op welke meridiaan een plaats ligt.
17: Overzichtskaarten
Overzichtskaart: Een kaart die informatie geeft over de ligging van steden, wateren, bergen, wegen, spoorlijnen en het bodemgebruik. Het geeft een overzicht van 'wat' en 'waar' in een gebied.
Topografische overzichtskaarten: overzichtskaarten die over een gebied gaan met een schaal tot 1:100.000, ze worden gebruikt voor lokaal of regionaal schaalniveau en laten zo precies mogelijk zien hoe het landschap eruit ziet.
Natuurkundige overzichtskaarten: laten vooral natuurkundige kenmerken van een gebied zien (hoogteligging, natuurlijke plantengroei, rivieren, enz.) en meestal staan er ook landgrenzen en enkele steden op.
Staatkundige overzichtskaart: er staan grenzen en hoofdsteden op en soms belangrijke rivieren of (spoor)wegen, verschillende landen of provincies hebben een eigen kleur.
Navigatiekaarten: kaarten die worden gebruikt om de weg te wijzen of vinden, minder precies dan topografische kaarten, maar er staan meer namen op. Voorbeelden zijn: wegenkaarten, stadsplattegronden en zeekaarten.
-
-
-
22: Geografische breedte
Naar de absolute ligging wordt gekeken om te bepalen waar een plaats precies ligt op aarde. Om de absolute ligging te bepalen heb je de evenaar en de nulmeridiaan nodig.
De evenaar splitst de aarde op in twee halfronden, het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond. De twee halfronden kunnen worden opgedeeld in breedtegraden, bij de evenaar staat en nul en bij de polen 90. Op elke breedtegraad kun je een cirkel trekken (breedtecirkel/parallel)
Met breedtegraden kun je de breedteligging van een plaats meten, op het noordelijk halfrond is dat noorderbreedte en op het zuidelijk halfrond zuiderbreedte. Als een plaats dicht bij de evenaar ligt heet dat lage breedte en als de plaats ver weg ligt heet dat hoge breedte.
44: Seizoenen
De aarde maakt in één jaar een baan om de zon rond de aardas. De aardas maakt een hoek van 23½°, doordat hij schuin staat vallen de stralen van de zon bijna nooit loodrecht op de evenaar, maar in het gebied ten noorden of zuiden ervan. Rond 21 juni vallen de zonnestralen loodrecht op 23½° N.B. (dan is het winter op het zuidelijk halfrond en zomer op het noordelijk halfrond) en rond 22 december op 23½° Z.B. (dan is het andersom).
De keerkringen zijn de breedtecirkels op 23½° N.B. en 23½° Z.B. waar de loodrechte stand van de zon tussen heen en weer beweegt. In het gebied tussen de keerkringen liggen de tropen, het is daar altijd warm en het gebied ontvangt veel zonne-energie.
Rond 21 juni blijft de Noordpool altijd in het licht (middernachtzon) en rond 22 december altijd in het donker (poolnacht). Rond 21 maart en 32 september loopt de grenslijn dag/nacht op de polen, dan staat de zon loodrecht op de evenaar en is de dag overal op aarde even lang als de nacht.
-
-
Het weer is de temperatuur, de neerslag en de wind op een bepaalde plaats, op een bepaald moment. Het weer is heel plaatselijk (hier regent het, 10 km verderop niet) en veranderlijk (vandaag is het warm, morgen niet).
Het klimaat is het gemiddelde weer in een bepaald gebied en over een langere tijd, meestal dertig jaar. Het is over een lange periode en niet plaatselijk.
47: Temperatuurfactoren
Op aarde is het gemiddeld 15°C, maar er zijn grote verschillen in de temperatuur. De temperatuurfactoren zijn de vijf factoren met grote invloed op de temperatuur.
Breedteligging; hoe verder van de evenaar, hoe kouder.
Hoogteligging; hoe hoger, hoe kouder.
Ligging ten opzichte van de zee; hoe verder van de zee af hoe warmer in de zomer en kouder in de winter.
-
-
-
49: Luchtstreken
De aardbol is in te delen in zones die te maken hebben met de temperatuur (temperatuurzones of luchtstreken). De luchtstreken kun je begrenzen met de wiskundige begrenzing (met breedtecirkels) en met de thermische begrenzing.
Bij de evenaar is het twaalf maanden per jaar warm, daar zijn de tropen of de tropische zone. Als je naar het noorden of zuiden gaat wordt het kouder en kom je bij de keerkringen (23½° N.B. of Z.B.).
Na de keerkringen heb je de gematigde zone en de eerste delen daarvan liggen het dichtst bij de evenaar en worden de subtropen genoemd. In de subtropen is het gemiddeld kouder dan in de tropen maar warmer dan in de rest van de gematigde zone. De gematigde zone gaat tot de breedtecirkel van 66½° en het is daar niet te heet en niet te koud.
Nog dichter bij de polen liggen de poolstreken of de polaire zone. Die beginnen bij de poolcirkels (de breedtecirkels van 66½°).
51: Hoogtegordels
Er zijn verschillende zones van plantengroei bij de bergen. Zo'n plantengroeizone heet een hoogtegordel. De hoogtegordels ontstaan doordat het steeds kouder wordt, hoe hoger je komt. De volgorde van hoogtegordels lijkt ook een beetje op de verandering van de plantengroei als je van de gematigde zone naar de polen reist.
Onder aan de berg is de loofboomgordel. Loofbomen groeien op plekken waar het s'zomers gemiddeld warmer is dan 10°C en s'winters niet kouder dan gemiddeld -3°C.
Verder omhoog is de naaldboomgordel. De boomgrens van naaldbomen ligt bij het gebied waar het niet warmer wordt dan 10°C in de zomer (daar groeien bomen niet meer).
Boven de boomgrens liggen de alpenweiden, dat is de hoogtegordel van grassen, kruiden en lage struiken.
De hoogtegordel waar het te koud is voor de meeste planten en waar het heel rotsachtig is heet de rotsgordel.
-
-
-
-
55: Zeestromen
Zeestromen ontstaan als de wind boven de zee langdurig uit één richting waait. Zeestromen kunnen water van de tropen naar de poolstreken brengen en water uit de poolstreken naar warmere plekken.
Zeestromen kunnen grote verschillen in de temperatuur veroorzaken en hebben grote invloed op de gemiddelde temperatuur.
Elke zeestroom heeft een naam. De Golfstroom brengt warm water uit de Golf van Mexico naar de westkust van Europa.
<<
57: Neerslagfactoren
Water komt op aarde voor in 3 vormen; bevroren (ijs of sneeuw), vloeibaar en gasvormig (waterdamp). In de dampkring zit onzichtbare waterdamp en ijsdeeltjes en waterdruppels in wolken.
Lucht die opstijgt koelt af en koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht. het teveel aan waterdamp verandert in waterdruppels of sneeuwvlokken als ze groter worden in neerslag.
Gebergten zijn ook een neerslagfactor. Als de wind vochtige lucht tegen een berg omhoog duwt (stuwingsneerslag) zorgt dat er voor dat de lucht gaat stijgen.
-
Een laatste reden voor de lucht om te gaan stijgen is als de koude en warme lucht botsen (frontale regen).
De ligging van een gebied aan zee of landinwaarts is ook een neerslagfactor. Aanlandige wind brengt vaak vochtige lucht mee, bij aflandige wind blijft het droog.
58: Stuwingsregen
-
De windkant van een gebergte heet de loefzijde. Dat is de kant waar de wind omhoog gaat en afkoelt en voor neerslag zorgt. Aan de andere kant van het gebergte ligt de lijzijde, de kant die uit de wind ligt. Daar is het warmer en er valt minder neerslag, of te wel, die kant ligt in de regenschaduw.
61: Wind
De wind is een grote hoeveelheid kleine luchtdeeltjes (moleculen). Als de lucht snel beweegt is de windkracht groot.
De windkracht wordt gemeten met een windmeter, die op een mast van 100 meter hoog staat. Als de wind een snelheid haalt van 100 km/u stormt het.
Ruim 200 jaar geleden, voordat de windmeters er waren, bedacht Beaufort De schaal van Beaufort om aan te geven hoe hard het waaide. De schaal loopt van windkracht 0 tot 12, bij 0 is het windstil, bij 12 is er een orkaan. Die schaal wordt nog steeds gebruikt.
<<
-
-
69: Weerbericht
Het weerbericht geeft een beschrijving van het weer van een bepaalde plaats op een bepaald moment en vaak ook een weersverwachting.
De temperatuur wordt gemeten met een thermometer in een open veld op 1,5 meter hoogte. De thermometer staat in een wit kastje met gleuven aan de zijkant. De kleur en vorm zijn zo gekozen dat het zonlicht wordt weerkaatst maar de wind er wel bij kan komen.
Het weerbericht zegt ook iets over de bewolking (on-, half of zwaar bewolkt) en daarmee ook iets over de neerslag. De neerslag wordt gemeten met een regenmeter (een trechtervormig instrument met een bak).
Als de wind zwak tot matig is is de windkracht 2 of 3, als de wind krachtig tot hard is is de windkracht 6 of 7. De richting van de wind is ook belangrijk, in Nederland overheerst de (zuid)westenwind.
-
-