Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Biologie hoofdstuk 7 par 1 t/m 7 - Coggle Diagram
Biologie hoofdstuk 7 par 1 t/m 7
par 1
stamper : bestaat uit de stempel, stijl en vruchtbeginsel
de bloemkelk bestaat meestal uit kelkbladeren. deze zijn meestal groen
in de bloem zitten de voortplantingsorganen: de meeldraden en de stamper
als de bloem nog in de knop zit, berschermt de bloemkelk de rest van de bloem tegen uitdroging en kou
bij sommige planten zitten de kelkbladeren aan elkaar vast. dat heet vergroeid
meeldraden zijn de mannelijke voortplantingsorganen van een plant. een meeldraad bestaat uit een helmdraad en een helmknop. de helmknop bestaat uit helmknopjes. in de helmknopjes onstaat stuifmeel. stuifmeel bestaat uit kleine korrels: de stuifmeelkorrels
de bloemkroon bestaat uit kroonbladeren. bij veel planten zijn de kroonbladeren groot en opvallend gekleurd, die felle kleuren lokken de insecten
stampers zijn de vrouwelijke voortplantingsorganen van een plant. bij veel plantensoorten hebben de bloemen maar een stamper. bij andere plantensoorten hebben de bloemen meerdere stampers. functie van een stamper: vormen van eicellen (vrouwelijke geslachtscellen) in de zaadbeginsels. in elk zaadbeginsel onstaat een eicel met keRn
par 7
tweeslachtige bloemen: bevatten zowel meeldraden als stampers
eenhuizige plantensoorten. planten met tweeslachtige bloemen en planten waarbij mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant staan.
eenslachtige bloemen: bevatten alleen meeldraden of alleen stampers
meeldraadkatje: trosje met mannelijke bloemen
stamperkatje: trosje met vrouwelijke bloemen
tweehuizige plantensoorten. planten met alleen mannelijke bloemen of alleen vrouwelijke bloemen. bij tweehuizige plantensoorten is geen zelfbestuiving mogelijk
par 5
verspreiding door dieren. vruchten (bessen) worden gegeten waarbij de zaden onverteerd worden uitgepoept. wintervoorraden worden niet volledig opgegeten of vergeten. vruchten met haakjes, waardoor deze aan de vacht van dieren blijft hangen
verspreiding door de wind. -vruchten (met daarin zaden) met pluis of vleugels
verspreiding door de plant zelf. vruchten springen open en schieten of slingeren de zaden weg.
par 6
bol: bolschijf met rokken (verdikte bladeren met reservevoedsel) en knoppen
als een bol uitloopt , onstaat uit een van de knoppen (de eindknop) een plant
de andere knoppen ontwikkelen zich tot nieuwe bollen, die elk weer kunnen uitlopen tot een plant
wortelstok: ondergrondse stengel waaraan op bepaalde plaatsen jonge planten ontstaan
als de jonge planten van de ouderplant worden gescheiden, kunnen ze zich zelfstandig ontwikkelen
uitloper: bovengrondse stengel waaraan op bepaalde plaatsen jonge planten ontstaan
als de jonge planten van de ouderplant worden gescheiden, kunnen ze zich zelfstandig verder ontwikkelen
stekken: een stuk van een stengel of blad wordt afgesneden
uit een stek groeit een nieuwe plant
knol: een verdikte stengel met reservevoedsel en knoppen
als een knol uitloopt, ontstaat uit een van de knoppen een plant
aan deze plant ontstaan nieuwe knollen die elk weer kunnen uitlopen tot een plant
vermeerderen: het toepassen van ongeslachtelijke voortplanting door plantenkwekers
ongeslachtelijke voortplanting: een deel van een plant groeit uit tot een nieuwe plant
weefselkweek: groeipunten (eindknoppen en okselknoppen) worden afgesneden en in een speciale voedingsbodem geplaatst
uit elk groeipunt groeit een nieuw plantje
door weefselkweek kunnen snel heel veel planten worden verkregen
par 3
het versmelten van de kern van een mannelijke geslachtscel met de keRn van een vrouwelijke geslachtscel noemen we bevruchting. door bevruchting onstaat een bevruchte eicel
als een stuifmeelkorrel op een stempel van een plant van dezelfde soort is gekomen, vormt die stuifmeelkorrel een buis: de stuifmeelbuis. de stuifmeelbuis groeit door de stijl naar een zaadbeginsel in het vruchtbeginsel
par 4
uit een vruchtbeginsel ontstaat een vrucht. voorbeelden van vruchten: appels, kersen, tomaten, peulen
uit een zaadbeginsel (met een bevruchte eicel) ontstaat een zaad. een zaad bevat reservevoedsel voor het kiemplantje. voorbeelden van zaden: pitten in appels, in kersen of in tomaten, en de bonen in peulen
uit een bevruchte eicel ontstaat een kiem. bij kieming van een zaad groeit de kiem uit tot kiemplantje.
par 2
zelfbestuiving: stuifmeel van een meeldraad komt op een stempel van dezelfde plant
kruisbestuiving: stuifmeel van een meeldraad komt op een stempel van een andere plant, vooral de wind en de insecten zorgen voor kruisbestuiving
bestuiving: het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op de stempel(s) van een bloem van dezelfde plantensoort
windbloemen: bloemen waarbij de wind voor bestuiving zorgt: de bloemen zijn meestal klein en onopvallen gekleurd, geuren niet en bevatten geen nectar. de helmknopjes hangen uit de bloem en maken veel licht en glad stuifmeel. de stempels hangen meestal uit de bloem en zijn veervormig
insectenbloemen: bloemen waarbij insecten voor bestuiving zorgen. de bloemen zijn meestal groot, opvallend gekleurd, geurend en bevatten nectar. het stuifmeel is ruw en kleverig. de meeldraden en de stempels zitten in de bloem