Een afweerreactie kost veel energie. Zijn de virussen verdwenen, dan beïndigen T-lymfocyten, de T-suppressorcellen, de afweerreactie. Een aantal T- en B-lymfocyten blijft als geheugencel achter in het lichaam. Iemand is dan immuun. Het vermogen om geïnfecteerde cellen op te sporen en ziekteverwekkers in cellen te doden, heet cellulaire immuniteit. Tc-cellen zijn hier direct bij betrokken en bij een tweede infectie ook Tc-geheugencellen en Th-geheugencellen, die dan snel reageren. Is de immuunreactie gericht op de ziekteverwerkkers in de lichaamsvloeistoffen, dan heet dat humorale immuniteit. B-cellen en antistoffen zijn hier direct bij betrokken en bij een tweede infectie ook B-geheugencellen, die in de lymfeknopen aanwezig blijven.