Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Nederlands hfst3 (in welke tijd (elk verhaal speelt zich af in een…
Nederlands hfst3
in welke tijd
elk verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd een schrijver kan op verschillende manieren aan de lezer laten zien in welke tijd het verhaal zich afspeelt
2.In verhalen gaat ook tijd voorbij. Een verhaal kan bijvoorbeeld vertellen over een dag van zeven uur ’s morgens totdat de hoofdpersoon ’s avonds om elf uur in slaap valt. Er gaat dan in het verhaal veertien uur voorbij. Een verhaal kan ook gaan over een schooljaar, van de eerste dag na de zomervakantie tot het begin van de volgende zomervakantie. Dan gaat er in het verhaal een jaar voorbij. Of het hele leven van de hoofdpersoon wordt verteld tot aan zijn veertiende verjaardag. Dan is er in het verhaal veertien jaar voorbijgegaan.
bijvoeglijk naamwoord
1.Je kunt zinsdelen aanvullen door kenmerken of eigenschappen van de zelfstandige naamwoorden toe te voegen In deze zin voegt vermoeide een eigenschap van de reiziger toe en overvolle voegt een kenmerk van de trein toe.
Je noemt de woorden vermoeide en overvolle bijvoeglijke naamwoorden.
2.Je hebt geleerd dat bijvoeglijke naamwoorden een kenmerk of eigenschap aan een zelfstandig naamwoord toevoegen: een groene trui, het kleine meisje, de glazen deur.
informatieve presentatie
Bij een informatieve presentatie geef je informatie aan kijkers of luisteraars. Net als bij een informerende tekst bestaat zo’n presentatie uit een inleiding, middenstuk en slot. Je spreekt duidelijk en in een rustig tempo. De toon is serieus, maar zorg wel voor genoeg afwisseling in je stem door te variëren in het volume en de intonatie.
Verschillende vormen zijn mogelijk: bij een radiopresentatie of een voice-over ben je als spreker niet in beeld. Bij een groepspresentatie luistert én kijkt het publiek naar de spreker. Je kunt gebruikmaken van hulpmiddelen, zoals een spiekbriefje, een voorleestekst, materialen, beelden of geluid.
beoordelingswoorden
Als je een verhaal leest, gebeurt er iets met je. Het verhaal doet iets met je. Het verhaal maakt je bijvoorbeeld vrolijk of je wordt nieuwsgierig naar hoe het verdergaat. Je leeft mee met de hoofdpersoon, je wordt verdrietig door wat hem of haar overkomt of je maakt je ergens boos over. Het verhaal laat je even de wereld om je heen vergeten of het verhaal verveelt je.Als je uitlegt wat er met jou gebeurt als je een verhaal leest, beschrijf je jouw leeservaring. Die ervaring is voor iedereen weer anders en heel persoonlijk. Het is goed als je jouw leeservaring onder woorden kunt brengen en kunt uitleggen. Beoordelingswoorden helpen je daarbij. Hieronder staat een lijst met voorbeelden van zulke woorden. Ze staan in paren naast elkaar, telkens twee woorden die tegenover elkaar staan.
lidwoord en zelfstandig naamwoord
In het Nederlands zijn er drie lidwoorden (lw): de, het en een. Ze staan voor zelfstandige naamwoorden.Een zelfstandig naamwoord (znw) gebruik je voor mensen, dieren, planten en dingen. Je kunt er een lidwoord voor zetten. Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een meervoudsvorm en een verkleinwoord maken.
voorzetsel
Voorzetsels staan in zinsdelen waarbij je een vraag kunt stellen als waarin, waaronder, waarmee of waardoor. Voorbeelden van voorzetsels zijn van, na, met, tegen, achter, in, naast, langs.
meervoud
De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er -(e)n, -s, of -eren achter te zetten. Vaak kun je het meervoud gewoon opschrijven zoals je het hoort.
Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een voltooid deelwoord
Van werkwoorden kun je bijvoeglijke naamwoorden maken. Je gebruikt hiervoor het voltooid deelwoord.
Woordraadstrategie
Als je tijdens het lezen een moeilijk woord tegenkomt, hoef je niet meteen naar een woordenboek te grijpen. Je hebt al gezien dat er in de buurt van het moeilijke woord een synoniem of een antoniem kan staan. Soms maakt de auteur het je zelfs nog makkelijker: hij geeft dan zelf al een omschrijving of definitie van het moeilijke woord.
stappenplan moeilijke woorden
Deze strategie is een onderdeel van het stappenplan waarmee je de betekenis van een moeilijk woord kunt afleiden.
woordvorming
..
Het Nederlands kent ontelbaar veel woorden. Telkens kun je weer nieuwe woorden vormen door bestaande woorden een beetje te veranderen. Zo’n nieuwe woordvorm kun je op twee verschillende manieren maken:
Een samenstelling maak je door twee of meer hele woorden samen te voegen tot een nieuw woord. Zo kun je van boek en kast de samenstelling boekenkast maken.
Een afleiding maak je door het begin of het eind van een woord te veranderen. Hierdoor verandert de betekenis en soms ook de woordsoort.
trappen van vergelijking
Bij Grammatica heb je geleerd dat een bijvoeglijk naamwoord een eigenschap van een zelfstandig naamwoord aangeeft. Met behulp van de trappen van vergelijking kun je aangeven hoe sterk deze eigenschap is. Je maakt dan afleidingen van het bijvoeglijk naamwoord.
inleiding middenstuk en slot
Een tekst bestaat uit verschillende alinea’s . Al deze alinea’s kun je onderbrengen in de tekstdelen inleiding, middenstuk en slot. In de afbeelding lees je op welke manieren de schrijver de lezer nieuwsgierig kan maken en de tekst kan afsluiten. Soms gebruikt hij meer manieren. Eén manier is meestal de belangrijkste.
tussenkopjes
Je hebt geleerd dat tussenkopjes duidelijk maken waarover de tekst in de alinea of alinea’s eronder gaat. Een passend tussenkopje maakt het deelonderwerp van de alinea duidelijk. Tussenkopjes maken de tekst overzichtelijker en ze helpen je het onderwerp van de tekst te bepalen. Als je teksten leest, zul je ontdekken dat een tussenkopje niet altijd goed bij een alinea past. Bedenk tijdens het lezen altijd of het tussenkopje bij de tekst eronder past. Soms past het niet of gaat het alleen over een deel van de tekst eronder.
Woordweb en overzicht met woordsoorten
Een tekst schrijven over een onderwerp gaat in verschillende stappen.
Bedenk een onderwerp.
Beantwoord voor jezelf de volgende vragen:
Wat vind ik een interessant onderwerp?
Waarom vind ik dit onderwerp interessant?
Voor wie is dit onderwerp ook interessant?
Verken het onderwerp.
Denk na over wat je allemaal over het onderwerp weet. Dit kan op verschillende manieren:
vragen stellen bij het onderwerp (de 5W+1H-vragen);
een woordweb bij het onderwerp maken;
een overzicht van woordsoorten bij het onderwerp maken.
Deelonderwerpen en zoekvragen
Nadat je het onderwerp van de tekst hebt verkend, ga je het schrijven van de tekst verder voorbereiden.
Bekijk welke woorden bij elkaar horen.
Bedenk het deelonderwerp bij een groepje woorden.
Bedenk bij elk deelonderwerp een zoekvraag.
De zoekvragen probeer je eerst te beantwoorden met de informatie die je zelf weet.
schrijfplan
De informatie die je over een onderwerp hebt verzameld, gebruik je voor het schrijven van de alinea’s van je tekst. In elke alinea schrijf je het antwoord op de zoekvraag en de aanvullende informatie die je daarbij hebt gevonden.
Als voorbereiding op het schrijven maak je een overzichtelijk schrijfplan. Dit geeft je houvast om de alinea’s makkelijker te kunnen schrijven.
inleiding schrijven
De inleiding van je tekst is belangrijk. Hiermee trek je de aandacht van de lezer.
Je kunt een tekst op verschillende manieren beginnen:
een kort, grappig of bijzonder verhaal vertellen;
de aanleiding voor het schrijven noemen;
een of meer vragen over het onderwerp stellen;
het onderwerp aankondigen.
slot schrijven
De afsluiting van een tekst is kort. Je kunt een tekst op de volgende manieren afsluiten:
een korte samenvatting geven;
een conclusie trekken;
een advies geven.
onderwerpen en deelonderwerpen
Net als teksten hebben televisieprogramma’s of filmpjes ook een onderwerp , dat uit verschillende deelonderwerpen kan bestaan. Bij Oriënterend lezen staat hoe je een onderwerp kunt vinden. Bij Woordweb (Schrijven) staat hoe je een woord moet omschrijven. Zo kort mogelijk geef je aan waar een tekst (of fragment of programma) over gaat.
Inleiding – middenstuk – slot
De meeste programma’s (en/of fragmenten daarvan) bestaan net als geschreven teksten uit een inleiding, een middenstuk en een slot. In het middenstuk wordt het onderwerp behandeld, meestal verdeeld in deelonderwerpen. De verschillende manieren om een tekst in te leiden en af te sluiten gelden ook voor gesproken teksten.
aantekeningen maken
Als je moet onthouden wat je hoort en ziet, dan moet je precies luisteren. Het is verstandig om dan aantekeningen te maken. Ook voor een samenvatting maak je aantekeningen. Tips voor het maken van aantekeningen:
Luister goed naar alles wat wordt gezegd.
Schrijf alleen de belangrijke dingen op die je moet onthouden.
Schrijf de informatie zo schematisch mogelijk op. Gebruik streepjes, getallen, pijlen, rijtjes en schema’s.
Stel vragen als je iets niet goed begrepen hebt. Beter goede aantekeningen dan iets wat niet klopt!
Laat af en toe een regel leeg, dan kun je later nog iets aanvullen.
Werk je aantekeningen zo snel mogelijk uit, zodat je geen belangrijke zaken vergeet.