In subductiezones komen juist explosieve erupties voor. Dit komt door de andere samenstelling van het magma. Dat bestaat hier uit een mengsel van omgesmolten oceaanbodem met meegesleurd sediment van de oceaanbodem en zeewater. Dit magma wil omhoog, het is licht, maar vanwege de stroperigheid ook taai. Daardoor kan het als een prop stollen en daarmee de kraterpijp blokkeren. Dit leidt ertoe dat er een grote druk nodig is om het magma aan het oppervlak te krijgen. Wanneer dat zo is, vindt er een explosieve uitbarsting plaats. Het gesteente in de kraterpijp wordt dan omhoog geslingerd, gassen ontsnappen en het magma vloeit uit. Het in de lucht geslingerde materiaal zoals vulkanisch as, heet pryoclastica. Doordat bij elke uitbarsting de lava en de as zich in lagen rondom de krater ophopen, ontstaat een vulkaankegel. We spreken van een stratovulkaan, die kilometers hoog kan worden. De explosiviteit is niet altijd constant. Soms is een eruptie zo explosief dat een magmakamer van de stratovulkaan heel snel leeg raakt. Als gevolg hiervan wordt de vulkaan instabiel en zakt het dak van de magmakamer in. Hierbij ontstaat een caldera. Die ontstaat ook wanneer de kracht van de eruptie de top van de vulkaankegel volledig wegslaat. Uitbarstingen na het ontstaan van de caldera kunnen weer een nieuwe vulkaankegel opbouwen in de caldera.