Licht dat het oog binnenkomt, komt terecht bij de fotoreceptoren achterin je oog, op het netvlies. Het passeert daarbij verschillende onderdelen. Als het overal in de breking van de lichtstralen goed gaat, levert het een scherp, verkleind en omgekeerd beeld op. De grootste lichtbreking ontstaat bij het hoornvlies, een laagje doorzichtige, levende celen aan de voorkant van je oog. Op het grensvlak van lucht en hoornvlies buiten lichtstralen dor het verschil in dichtheid van de cellen en lucht naar elkaar toe. De breking is extra groot, doordat het hoonvlies gebogen is. De bolle ooglens, vlak achter de pupil, dat in de voorste oogkamer tussen hoornvlies en lens zit, en het glasachtig lichaam, een geleiachtige stof tussen lens en netvlies, breken het licht ook, maar veel minder dan hoornvlies en lens. Het beeld dat ontstaat, valt omgekeerd op het netvlies. Uiteindelijk maken je hersenen hier weer een rechtopstaand beeld van. Het netvlies ligt aan de achterzijde van het oog voor het vaatvlies. Het harde oogvlies vormt de buitenkant.