Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Macro-economie: nationaal inkomen en nationaal product. (Werkeloosheid…
Macro-economie: nationaal inkomen en nationaal product.
Sectoren
Collectieve sector: overheid in ruime zin (rijk, provincie en gemeenten)
Particuliere sector: Ondernemingen die de consument voorzien van individuele goederen en diensten.
Kringloop gesloten economie
Goederen-dienstenstroom: leveren goederen en diensten aan gezinshuishoudingen, productie.
Geldstroom naar de consumenten: bedrijven betalen de gezinshuishoudingen geld voor hun productiefactoren, zoals loon voor geleverde arbeid of dividend op hun aandelenkapitaal.
Ter beschikking gestelde productiefactoren naar de bedrijven: vorm van arbeid, natuur of kapitaal.
Geldstroom naar de bedrijven: de gezinshuishoudens betalen de bedrijven geld voor de geleverde producten.
Nationaal inkomen
Objectieve methode: Toegevoegde waarden van alle bedrijven+ de overheid.
BBP: Inkomen dat inwoners van een land verdienen en dat ze in eigenland besteden, sparen en als belasting betalen.
Subjectieve methode: totaal van loonsom, pachtsom, interestsom en de winstsom.
Primaire inkomens: in het buitenland verdiende inkomens worden mee naar Nederland genomen en andersom. Daarnaast zijn er nog de inkomensoverdrachten van en naar het buitenland.
Bruto nationaal inkomen: Wat na optellen en aftrekken van primaire inkomens resteert .
Nationaal product en toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde: is verkoopwaarde van de productie verminderd met de inkoopwaarde van de gebruikte grond- en hulpstoffen evenals diensten van derden.
Bruto toegevoegde waarde: in de toegevoegde waarde houd je rekening met de totale toegevoegde waarde. In de toegevoegde waarde houden we rekening met de waardevermindering van kapitaal goederen die we in het productieproces gebruiken. De bedragen aan afschrijvingen zijn de reserveringen.
NNP: de afschrijvingen van de toegevoegde waarde aftrekken.
Investeringen
Vervangingsinvestering: dienen om bestaande kapitaalgoederen te vervangen.
Uitbereidingsinvesteringen:
investering in kapitaalgoederen: dan neemt productiecapaciteit toe.
Investering in voorraden: deze leggen ook beslag op kapitaal en deze kunnen we beschouwen als investeringen vlottende kapitaalgoederen
Bestedingen
Bestedingsevenwicht: als de productiecapaciteit volledig is benut.
Nationale bestedingen: consumptie van gezinshuishoudingen.Inesteringen van het bedrijfsleven. Bestedingen van de overheid. Saldo van import en export.
Overheidsinvesteringen: Dit zijn duurzame kapitaalgoederen.
Overheidsconsumptie: Bestaat uit de in het gegeven jaar betaalde ambtenarensalarissen en materiële uitgaven van de overheid.
Quotes
Spaarquote: gedeelte van het nationale inkomen dat wordt gespaard.
Marginale spaarquote: Het gedeelte van een toename van het nationale inkomen dat wordt gespaard.
Consumptiequote: Het gedeelte dat wordt geconsumeerd van het nationale inkomen.
Marginale consumptiequote: Het gedeelte van een toename van het nationaal inkomen dat wordt geconsumeerd.
Arbeidsinkomensquote: Loonsom van de werknemers + een zelfstandigen toegerekend inkomen in verhouding tot de totale netto toegevoegde waarde van bedrijven en overheid.
Werkeloosheid
conjucturele: Bestedingen lopen terug, ontstaan conjucturele werkeloosheid. Vraag neemt af en productiecapaciteit niet volledig benut
structureel:Hangt samen met de aanbodzijde van de economie. Ontstaat bij een discrepantie tussen vacatures en beschikbare beroepsbevolking.
frictie: Treedt op als iemand tussen twee vanen even werkloos is, of als iemand een opleiding heeft afgerond en een nieuwe baan in het vooruitzicht heeft.
Seizoens :Ontstaat als mensen seizoensarbeid verrichten en buiten het seizoen werkloos zijn.
Technologisch: Door technologische ontwikkelingen zoals mechanisatie of informatisering kunnen banen verdwijnen.
Verborgen: Mensen die wel willen en kunnen werken, niet als werkzoekende ingeschreven zijn bij een UWV.