Hoofdstuk 7: Validiteit en betrouwbaarheid

Validiteit

Geldigheid van de operationalisatie.

Het is geen absoluut gegeven.

Gezichtsvaliditeit : Meet de test op het eerste zicht wat hij bedoeld te meten?

Inhoudsvaliditeit: Zijn de items representatief voor het begrip?

Observatiesysteem: categorieën - uitputtend en uitsluitend - systematische fouten?

Bestaand materiaal

Criterium validiteit

Hangen de scores samen met een extern criterium?

Concurrente validiteit (criterium heden/verleden)

Predictieve validiteit (criterium toekomst)

Congruente validiteit (criterium is vergelijkbare test)

Begripsvaliditeit

Het begrijpen van het onderliggend theoretisch construct van wat we meten.

Hoe goed begrijpen we het construct?

Convergente validiteit

Discriminante validiteit

Constrasteren van a priori bepaalde groepen

Structuur van een latent construct

Kan heel breed gaan.

Criterium validiteit kan hier onder vallen.

Hypothese maken en toetsen, dit bevestigen of verwerpen.

Meten of verschillende dimensies in deelaspecten naar voor komen.

Betrouwbaarheid

= toevalsfout

Onderzoek is nooit 100% nauwkeurig, er zit altijd een meetfout in..

stabiliteit <-> interne consistentie

Test-hertest betrouwbaarheid

Normaal = een sterke samenhang bij nauwkeurige metingen, maar hier is nog altijd mogelijks toeval.

Vereist een stabiel kenmerk voor een stabiel/ sterk verband.

Tijdinterval?

Parallel betrouwbaarheid

Twee testen, maar niet twee keer het zelfde instrument.

= Twee parallel vormen van één instrument.

Het is telkens opgebouwd volgens dezelfde structuur.

Een goede paralleltest maken is een hele uitdaging.

Interne consistentie

1 test of instrument

Alle items consistent hetzelfde meten, dus maakt niet uit welke combinatie voor totaalscore of een item weglaten.

Betrouwbaar bij sterke samenhang.

Inter - en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid

Proportie overeenstemmingen tussen beoordelaars en resultaten.

aantal overeenstemmingen : (aantal overeenstemmingen + aantal niet-overeenstemmingen)

Nauwkeurig is een hoge overeenstemming.

Dit werkt goed bij min of meer dezelfde cijfers.

Categorieën moeten ongeveer gelijk verdeelt zijn.

Alternatief: kappa-coëfficiënt

Doet een weging om te vermijden dat er één doorweegt, voorkomt onevenwichtigheid.

Meten van variabelen

manieren om te meten (combineerbaar): tests - vragenlijsten - observatie - bestaand materiaal

Gemotiveerde keuze op basis van:

onderzoeksonderwerp

doelstelling

onderzoeksvraag

Onderzoeksontwerp

= de manier waarop onderzoek wordt opgezet.

Onderzoekselementen (steekproeftrekking)

Variabelen (meten van variabelen - meetinstrumenten - validiteit en betrouwbaarheid)

Selectie van het onderzoeksdesign (experimenteel vs. correlationeel design)

Onderzoeksdesign

Hangt af van het soort onderzoeksvraag.

Beschrijvend/relationeel (correlationeel onderzoek) <-> Causaal/evaluerend (experimenteel onderzoek)

Correlationeel onderzoek: cross-sectioneel design, longitudinaal design, panel design --> interesse in samenhang

Experimenteel onderzoek: tussen-subject design, binnen-subject design, posttest-only design, pretest-posttest design, solomon 4 groep design, factorieel design, N=1 experiment --> oorzaak/gevolg

Causaliteit

Variatie in OV produceert variatie in AF

OORZAAK - GEVOLG

Criteria:

samenhang oorzaak (OV) en gevolg (AV)

oorzaak gaat in tijd vooraf aan het gevolg

geen storende factoren kunnen verband tussen oorzaak en gevolg verklaren.