Alle organen zijn voor de aan- en afvoer van stoffen afhankelijk van het bloed. De meeste stoffen die het bloed vervoert, zijn opgelost in het bloedplasma, het waterige deel van het bloed. De bloedsamenstelling bestaat naast plasma uit bloedcellen en veel stoffen. Je kunt daarbij denken aan ionen van zouten, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en ook een kleine hoeveelheid gassen zoals O2, CO2 en N2. Eiwitten transporteren moeilijk oplosbare stoffen als vetten en ijzer. Eiwitmoleculen bestaan uit lange ketens aminozuurmoleculen. Ze zijn niet in het plasma opgelost, maar zijn er zeer fijn in verdeeld. Ze vormen een colloïd. Bloedplasma bevat ook rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Die ontstaan in het rode beenmerg. Elke dag ontstaan uit de stamcellen van het rode beenmerg ruim 2 x 10 tot de macht 11 nieuwe rode bloedcellen. Lever en milt breken dezelfde hoeveelheid af, waardoor het aantal gelijk blijft. Rode bloedcellen transporteren O2 en CO2, witte bloedcellen zijn betrokken bij de afweer tegen ziekteverwekkers. Bloedplaatjes zijn geen echte cellen, maar afgesplitste delen van bepaalde typen bloedstamcellen. Zij spelen een rol bij de bloedstolling.