Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
A. Behaviorisme en ander gedragswetenschappelijk onderzoek, Binnen de…
-
Binnen de gedragswetenschappen (behavioral science) wordt rekening gehouden met drie aspecten:
- Onderzoek moet kennis opleveren
- Theorieën moeten kennis organiseren in modellen
- De mate van toepasbaarheid van de verkregen kennis is relevant.
Wetenschap
Wetenschap is een systematisch proces om kennis over de wereld te verkrijgen. Het bevat drie kernpunten die relevant zijn om te bestuderen:
- Waarden van wetenschap
- Wetenschapsdoelen
- Paradigma´s van waaruit kennis kan worden verkregen
De doelen van de wetenschap
Gedragswetenschappen zijn onder te verdelen in vier doelen:
- Beschrijven (description):
- Het beschrijven van onderzochte fenomenen;
- Het onderscheiden van verschillende fenomenen;
- Het vastleggen van bruikbare of interessante gebeurtenissen voor onderzoek;
- Het beschrijven van de relatie tussen verschillende fenomenen.
- Begrijpen (understanding): een ander doel binnen de wetenschap is het daadwerkelijk vast te stellen waarom een bepaald fenomeen zich voordoet. Om de vraag te beantwoorden waarom een fenomeen voorkomt, worden hypothesen opgesteld. Hierbij kan de causaliteit worden gerangschikt.
- Voorspellen (prediction): men poogt effecten te voorspellen door begrip te verkrijgen van bepaalde oorzaken van fenomenen en de interacties tussen deze fenomenen. Voorspellingen kunnen zich in twee gedaantes voordoen: (1) inductie: ofwel het voorspellen van gebeurtenissen op basis van geobserveerde data. (2) deductie: ofwel het afleiden van onderzoekshypothesen uit modellen of theorieën.
- Controleren (control): door te manipuleren en controleren van bestaande kennis kan men bepaalde fenomenen beïnvloeden. Wetenschappers zijn echter gelimiteerd in het manipuleren van gedrag.
Causaliteit
Filosoof John Stuart Mill heeft drie regels voor causaliteit opgesteld.
- De eerste betreft covariantie. Covariantie houdt in dat twee variabelen een relatie vertonen.
- De tweede regel is dat er sprake moet zijn van een logische tijdsvolgorde (time precendence). Hiermee wordt bedoeld dat de verwachte oorzaak vooraf moet gaan aan het gevolg.
- De derde regel is dat er geen plausibele alternatieve verklaringen voor het effect aanwezig zijn dan slechts de verwachte oorzaak.
De waarden van wetenschap
De wetenschap kent vier waarden:
- Scepticisme
- Empirisme
- Openbaarheid
- Voorlopigheid
- Waarden van wetenschap: (1) Scepticisme
Scepticisme (skepticism) houdt in dat wetenschappers altijd kritisch dienen te reflecteren over vergaarde data en de vermeende verkregen kennis.
Onderwerpen van kritiek kunnen zijn: is er voldoende evidentie om met enige zekerheid uitspraken te kunnen doen? Of: is daadwerkelijk onderzocht wat men wilde doen? Het stellen van dergelijke vragen is nodig om er voor te zorgen dat de kennis compleet en correct is.
- Waarden van wetenschap: (2) Empirisme
Empirisme (empiricism) houdt in dat de verkregen gegevens structureel en op objectieve wijze vergaard zijn en niet slechts gebaseerd is op ideologie of abstracte logica.
Evidentie dient objectief te zijn, waarvoor noodzakelijk is dat vooroordelen (bias) geminimaliseerd worden.
- Waarden van wetenschap: (3) Openbaarheid
Wetenschappers moeten openbaar (publicness) maken hoe het onderzoek uitgevoerd is en wat zij gevonden hebben. Dit heeft de volgende voordelen:
- De onderzoeksresultaten kunnen worden gebruikt in de praktijk;
- De validiteit van het onderzoek kan wetenschappelijk onderzocht worden;
- Het onderzoek kan worden gerepliceerd. Omdat elk gedragswetenschappelijk onderzoek onderhevig is aan meetfouten, zal niet elk gerepliceerd onderzoek hetzelfde resultaat opleveren. Wanneer men dit fenomeen erkent en blijft bestuderen, kunnen meetfouten opgehelderd worden.
- Waarden van wetenschap: (4) Voorlopigheid
Kennis is voorlopig (tentative), wat betekent dat kennis kan verouderen als nieuwe evidentie beschikbaar komt.
De wetenschappelijke benadering van kennis
- Epistemologie (epistemology) of kennisleer is een cluster aan overtuigingen over de aard van wetenschap en kennis.
- Logisch positivisme (logical positivism) is de dominante epistemologische positie in de moderne Westerse wereld, waarin wordt gesteld dat kennis het meest van waarde is als het verkregen wordt door empirische observaties, gecontroleerde experimenten en logische data-analyses.
- Hier tegenover staat de humanistische benadering: kennis moet verzameld worden met als doel om mensen te helpen en niet enkel met het doel om kennis te vergaren.
-
Theorieën
Een theorie (theory) is een reeks uitspraken over de relaties tussen variabelen. In een wetenschappelijke theorie zijn de meeste uitspraken geverifieerd door voorgaand onderzoek of mogelijk verifieerbaar door toekomstig onderzoek.
Er zijn vier aspecten van een theorie:
- De componenten
- De karakteristieken
- Het nut
- De criteria om een theorie te evalueren
Theorieën hebben drie componenten:
- Assumpties
- Hypothetische constructen en de bijbehorende definities
- De proposities
Component van een theorie (1) Assumpties
Theoretische assumpties zijn aannames die worden gemaakt als (1) de huidige technologie iets niet kan testen en (2) als iets niet getest kan worden. Deze theoretische aannames worden gedaan omdat ze vaak moeilijk empirisch onderzocht kunnen worden.
Theorieën kennen drie typen assumpties:
- Algemene wetenschappelijke assumpties: algemene wetenschappelijke assumpties gaan over aard van de werkelijkheid. Bekeken vanuit dit perspectief, bestaat er dus een objectieve werkelijkheid die gescheiden kan worden van de subjectieve werkelijkheid. Daarnaast wordt aangenomen dat het mogelijk is om de werkelijkheid te kunnen begrijpen.
- Paradigmatische assumpties: paradigmatische assumpties komen voort uit conceptualisaties van het betreffende onderwerp om het te kunnen onderzoeken.
- Domeinassumpties: assumpties die enkel betrekking hebben op een bepaald deel van een verklaringsmodel. Voornamelijk impliciete domeinassumpties reflecteren de culturele normen van het subject en de persoonlijke overtuigingen van de wetenschapper. Domeinassumpties zijn dus niet per definitie expliciet.
Component van een theorie (2) Hypothetische constructen
- Een theorie duidt een verband tussen variabelen. Een variabele is een construct dat meerdere waarden kan aannemen. Abstracte variabelen zijn hypothetische constructen. Variabelen in hypothetische constructen kunnen niet direct geobserveerd worden. Wel zijn ze bruikbaar om observeerbaar gedrag aan de variabelen te kunnen toeschrijven.
- Volgens Kimble (1989) zijn er twee valkuilen van wetenschappers, die voorkomen wanneer hypothetische constructen gebruikt worden. Zo moeten wetenschappers opletten dat ze een hypothetisch construct niet als een bestaand ding behandelen, maar als een handige term of een proces, waarvan het bestaan verwacht wordt, maar niet geverifieerd is. Daarnaast mogen hypothetische constructen niet gebruikt worden om gedrag te verklaren, omdat hypothetische constructen niet gebruikt worden om gedrag te verklaren, omdat hypothetische constructen mogelijk niet werkelijk bestaan.
Als een hypothetisch construct nuttig is, kan het herhaaldelijk worden gebruikt. Indien een construct niet toepasbaar is, kan het worden aangepast of verworpen. Er zijn twee soorten hypothetische constructen. Unidimensionele hypothetische constructen bestaan uit een enkele component. Daarentegen bestaan multidimensionale hypothetische constructen uit twee of meerdere onafhankelijke componenten.
- Multifaceted constructen zijn een subcategorie van multidimensionale constructen. De constructen van multifaceted constructen zijn gecorreleerd, terwijl de constructen bij multidimensionale hypothetische constructen onafhankelijk en ongecorreleerd zijn.
- Het onderscheid tussen facetten wordt vaak genegeerd, omdat de facetten van multifaceted constructen gecorreleerd zijn. Hierdoor wordt het construct behandeld als een unidimensioneel hypothetisch construct, wat kan leiden tot interpretatiefouten van de onderzoeksresultaten.
Definities
Het definiëren van constructen is essentieel voor de theorievorming. Het is de bedoeling dat constructen dusdanig gedefinieerd worden dat de concepten die bij de constructen horen volledig begrepen kunnen worden.
Er zijn twee typen definities:
- Narratieve definities (narrative definitions) leggen de betekenis van constructen uit in woorden. Deze definities zijn te vergelijken met meer uitgebreide vormen van abstracte concepten of woordenboekdefinities.
- Operationele definities (operational definitions) zijn concrete representaties van hypothetische constructen en worden voornamelijk gebruikt in onderzoeken. Hypothetische constructen kunnen niet gebruikt worden, omdat ze abstract zijn en niet concreet. Een hypothetisch construct kan meerdere operationele definities hebben.
Component van een theorie (3) Proposities Proposities zijn uitspraken over de relaties tussen constructen. Proposities kunnen zowel causale (een construct veroorzaakt een ander construct) als niet-causale relaties (er is een correlatie, maar het ene construct wordt niet veroorzaakt door het andere construct) beschrijven. Theoretische proposities kunnen niet direct getest worden, omdat de meeste theoretische proposities causaal zijn. Daarom worden in onderzoek hypotheses over de relaties tussen operationele definities getoetst.
Variabelen
- Een onafhankelijke variabele is theoretisch gezien een factor die een andere variabele veroorzaakt of beïnvloedt. Een afhankelijke variabele daarentegen wordt veroorzaakt of beïnvloed door een andere variabele.
- Theoretische constructen kunnen bemiddelende (mediating) en modererende (moderating) variabelen bevatten. Variabelen die zich in een causaal kettingverband tussen twee variabelen bevinden, worden bemiddelende variabelen (mediating variables) genoemd/ Modererende variabelen (moderating variables) limiteren of veranderen de relatie tussen een onafhankelijke variabele en afhankelijke variabele.
Karakteristieken van theorieën De specificatie en het bereik van theorieën zijn belangrijke karakteristieken. Deze karakteristieken kunnen per theorie verschillen.
- Specificatie (specification) refereert aan de mate waarin constructen en relaties tussen constructen helder gedefinieerd zijn. Als er sprake is van onduidelijkheid over de betekenissen van constructen of over hoe de constructen aan elkaar gerelateerd zijn, is er sprake van een slecht gespecificeerde theorie. Een slecht gespecificeerde theorie belemmert het afleiden van hypothesen om een theorie te testen, het valide meten van een hypothetisch construct en het interpreteren van de onderzoeksresultaten.
- Het bereik (scope) heeft betrekking op de omvang van het gedrag dat verklaard moet worden. De meeste huidige theorieën focussen zich op één aspect van gedrag en hebben een klein bereik. Theorieën met een groot bereik proberen al het menselijk gedrag te verklaren (zoals de psychoanalytische theorie).
In theorieën worden modellen gebruikt om in een specifiek veld de toepassing van een algemeen theoretisch perspectief te beschrijven.
Het nut van theorieën
Theorieën hebben drie wetenschappelijke doelen:
- Het organiseren van kennis begint met het specificeren van het bereik van een theorie, inclusief de variabelen die erbij betrokken zijn. Vervolgens kunnen de gezamenlijke factoren (abstracte concepten die concrete factoren en hun relaties representeren) in een aantal observaties geïdentificeerd worden om vervolgens de algemene principes van gedrag te ontwikkelen. Daarnaast beschrijft de theorie de relaties tussen de abstracte concepten. Deze relaties zijn afgeleid uit de relaties tussen concreet gedrag; de abstracte algemene principes worden dus afgeleid uit een aantal observaties over de relatie tussen specifiek en concreet gedrag.
- Het uitbreiden van kennis kan gebeuren op drie manieren:
- Door onderzoeksresultaten te gebruiken om de theorie te veranderen: in sommige gevallen worden bepaalde aspecten van een theorie ondersteund en sommige aspecten niet. In andere gevallen spreken de onderzoeksresultaten de theorie tegen. Om recht te doen aan de onderzoeksresultaten, moet de theorie dan gewijzigd worden. Vaak worden er nieuwe variabelen aan de theorie toegevoegd.
- Door verbanden te leggen tussen andere theorieën: vaak is er overlap tussen variabelen van verschillende theorieën.
- Het sturen van gedrag: allereerst moeten theorieën worden getest op hun effectiviteit voordat ze worden gehanteerd om gedrag of de psychologische staat van mensen te veranderen. Hierbij is het van belang om hypotheses af te leiden en te testen om er zeker van te zijn dat de relaties tussen variabelen goed zijn beschreven.
Oftewel: theorieën definiëren de variabelen en beschrijven de relaties tussen de variabelen. Deze beschrijvingen kunnen gebruikt worden om te begrijpen waarom gedrag voorkomt en om te voorspellen wat er gebeurt indien een variabele aanwezig is in een bepaalde situatie. Ook kunnen ze gebruikt worden om te controleren wat er gebeurt in een situatie door de relevante variabelen te manipuleren.
Criteria om een theorie te evalueren
Volgens Shaw en Costanzo (1982) zijn er acht criteria voor een goede theorie. De drie essentiële criteria voor een goede theorie zijn:
- Logische consistentie
- Falsifieerbaarheid
- In overeenstemming met bekende data.
De vijf wenselijke criteria voor een goede theorie zijn:
- Helderheid
- Spaarzaamheid
- Consistentie met gerelateerde theorieën
- Bruikbaarheid
- Vruchtbaarheid
- Essentiële) Criteria voor een goede theorie (1): Logische consistentie
Een logisch consistente theorie (logically consistent theory) is een theorie die zichzelf niet tegenspreekt. Daarnaast wordt verwacht dat een theorie logisch, makkelijk communiceerbaar en te onthouden is.
- (Essentiële) Criteria voor een goede theorie (2): Falsifieerbaarheid
Een falsifieerbare theorie (falsifiability) is een theorie waarvan de hypotheses afgeleid en onderzocht kunnen worden om na te gaan of de hypotheses incorrect zijn. Theorieën worden niet getest om na te gaan of ze kloppen. Omdat het onmogelijk is om aan te tonen dat een theorie klopt, wordt getoetst of ze niet kloppen. Er zijn namelijk altijd bepaalde omstandigheden waardoor een theorie misschien niet waar is. Om aan te tonen dat een theorie waar is, moet de theorie onder alle omstandigheden en voor iedereen waar zijn.
Het aantonen dat een hypothese incorrect is, betekent dat de theorieën waarvan de hypotheses afgeleid zijn, incorrect zijn onder de omstandigheden waarin het onderzoek uitgevoerd is.
- (Essentiële) Criteria voor een goede theorie (3): Overeenstemming met de data
Een theorie moet in overeenstemming met bekende data (agreement with known data) zijn. Een theorie behoort alle data binnen het bereik van de theorie, dus ook data die niet verkregen zijn om de theorie te testen, te verklaren.
- (Wenselijke) Criteria voor een goede theorie (1): Helderheid
Een heldere theorie (clarity) is goed gespecificeerd. Het afleiden van de hypothesen gebeurt direct en de definities en de proposities van de constructen zijn ondubbelzinnig. Het is makkelijker om de proposities te evalueren aan de hand van de criteria van logische consistentie, falsifieerbaarheid en de overeenkomst met bekende data, als de theorie helder is.
- (Wenselijke) Criteria voor een goede theorie (2): Spaarzaamheid
Spaarzaamheid (parsimony) houdt in dat de theorie niet meer proposities en constructen van gedrag probeert te verklaren dan strikt nodig is.
- (Wenselijke) Criteria voor een goede theorie (3): Consistentie met gerelateerde theorieën
Er wordt verwacht dat een nieuwe theorie consistent (consistent) is met bestaande theorieën. Echter, het kan ook voorkomen dat de nieuwe theorie niet incorrect is, maar dat de bestaande theorie incorrect is. Kennis van gedrag wordt uitgebreid door theorieën die makkelijk geïntegreerd kunnen worden.
- (Wenselijke) Criteria voor een goede theorie (4): Probleemoplossend (solve problems)
Het is wenselijk dat een theorie bruikbaar is in de praktijk om bijvoorbeeld problemen op te lossen in het dagelijks leven.
- (Wenselijke) Criteria voor een goede theorie (5): Vruchtbaar
Het is wenselijk dat een theorie nader onderzoek stimuleert. Goede theorieën zouden dus vruchtbaar (fertile) moeten zijn.
Onderzoek
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen empirisch onderzoek en theoretisch onderzoek:
- Empirisch onderzoek: specifiek en gestructureerd proces om data te verzamelen van geobserveerd gedrag.
- Theoretisch onderzoek: op grond van voorgaand onderzoek wordt een theorie geherformuleerd of een andere conclusie getrokken. Dit wordt ook wel bibliotheekonderzoek genoemd.
Het onderzoeksproces
Het uitvoeren van onderzoek gebeurt in vijf stappen:
- Het ontwikkelen van ideeën voor een onderzoeksopzet en het omzetten van deze ideeën naar testbare hypothesen.
- Het kiezen van een onderzoeksstrategie.
- Het verzamelen van data.
- Het analyseren van data en het interpreteren van de onderzoeksresultaten.
- Het communiceren van de onderzoeksresultaten.
Het evalueren van onderzoek
Er zijn vier criteria waar men rekening mee moet houden bij het evalueren van de validiteit van een onderzoek:
- Constructvaliditeit (construct validity): constructvaliditeit houdt in dat de manier om bepaalde hypothetische constructen te meten en benaderen ook daadwerkelijk de juiste manier is om het beoogde construct te verkennen omdat het construct iets wezenlijks representeert.
- Interne validiteit (internal validity): interne validiteit houdt in dat het gesuggereerde effect van de onafhankelijke variabele de enig mogelijke verklaring voor het onderzoeksresultaat is.
- Statistische conclusievaliditeit (statistical conclusion validity): statistische conclusievaliditeit houdt in dat er op een correcte manier statistisch geanalyseerd wordt en de resultaten correct geïnterpreteerd zijn. Daarnaast wordt verwacht dat er voldaan wordt aan de assumpties, omdat conclusies anders mogelijk niet-valide zijn.
- Externe validiteit (external validity): externe validiteit houdt in dat de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn over soortgelijke omstandigheden.
Concluderen in onderzoek
- Bij het doen van onderzoek worden de relaties tussen de operationele definities van de hypothetische constructen geobserveerd. Vervolgens wordt een conclusie getrokken over de aard van de relaties tussen de constructen die niet te observeren zijn, gebaseerd op de geobserveerde relaties tussen de operationele definities.
- Omdat wetenschappelijke kennis gebaseerd is op gevolgtrekkingen is het voorlopige kennis. Bij een gebrek aan constructvaliditeit, kan het voorkomen dat iemand ten onrechte de gevolgtrekking maakt dat de operationele definities de hypothetische constructen correct representeren, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is.
- Als de gevolgtrekking wordt gemaakt dat er een relatie bestaat tussen twee variabelen, maar die in werkelijkheid er niet is, is er sprake van een gebrek aan statistische conclusievaliditeit.
- Als ten onrechte de gevolgtrekking wordt gemaakt dat één factor van invloed was op de uitkomst, maar er daadwerkelijk andere mogelijke oorzaken geweest zijn, is er sprake van een gebrek aan interne validiteit.
- Indien onterecht de gevolgtrekking wordt gemaakt dat de geobserveerde relatie in alle situaties voorkomt en niet alleen in de geobserveerde situatie, terwijl dit niet het geval is, is er sprake van een gebrek aan interne validiteit.
Theorie, onderzoek en toepassing
- Deductie is het afleiden van hypothesen uit een theorie om de theorie te testen. Bij inductie worden de proposities van de theorie geverifieerd en indien nodig gemodificeerd met behulp van de resultaten van een test en van ander onderzoek.
- De toepassing van een theorie wordt aangedaan door niet-theoretisch onderzoek en onderzoek gebaseerd op andere theorieën. Daarnaast kan een theorie door andere theorieën en onderzoeksresultaten van deze andere theorieën worden aangepast.
- Theorieën worden benut door ze toe te passen binnen de gedragswetenschappen. Door middel van onderzoek kan de effectiviteit van een theorie geëvalueerd worden: werkt de theorie in de omgeving waar het in dient te werken?
- Om theorieën te verbeteren, wordt informatie die verkregen is na implementatie van de kennis in de echte wereld weer gebruikt als feedback voor vervolgonderzoek.
- Als de toepassing van bepaalde kennis niet lukt, indiceert dit dat het nut van de theorie slechts geldt voor bepaalde situaties. Onderzoek kan ook de validiteit van bepaalde assumpties testen.
Het gebruik van gedragswetenschappelijke theorieën
Gedragswetenschappelijk onderzoek en gedragswetenschappelijke theorieën kunnen worden gebruikt op de volgende manieren (Dooley, 1995):
- Persoonlijk: in het privéleven van een persoon
- Professioneel: bij het toepassen van een theorie en een onderzoek op de praktische gedragswetenschappen
- Staatkundig: bevindingen van een onderzoek gebruiken om het politieke publiek te beïnvloeden