Alle soorten met een eigen habitat en niche maken deel uit van voedselketens en vormen met vele andere soorten voedselwebben van eten en gegeten worden. Zij vormen de biotische factor. De zon en de wind, samen met de bodem, water en temperatuur zijn de abiotische factoren. Overal vormen de abiotische en biotische factoren, in een complex samenspel, afgegrensde gebieden, aparte ecosystemen. Dankzij de kringlopen van stoffen kan een ecosysteem zijn grondstoffen hergebruiken Elke voedselketen in een ecosysteem begint met producenten. Zonlicht levert de energie voor de fotosynthese. De grondstoffen zijn de anorganische stoffen CO2 en H2O, kleine energiearme moleculen. Het energierijke product van de fotosynthese, glucose, is een organische stof. Een stof met onder andere een C-keten en C-H-bindingen in het molecuul - die veel energie bevat. Via processen van voortgezette assimilatie maakt een producent uit de glucose andere organische stoffen zoals zetmeel, eiwitten, vetten en vitamines. Deze stoffen zijn het materiaal dat organismen als bouwstof, energierijke brandstof en beschermende stof doorgeven in de voedselketens. Consumenten halen hun organische stoffen uit andere organismen. Dode resten van planten en dieren, detritus, zijn voedsel voor afvaleters als wormen, pissebedden en kevers: de detrituseters. Uiteindelijk komen alle restjes uit de voedselketens terecht bij de reducenten, bacteriën en schimmels die organische stoffen omzetten in anorganische stoffen. De energie uit de organische stoffen is in de voedselketen gebruikt voor bijvoorbeeld celdeling en beweging. De warmte die daarbij ontstaat verlaat het ecosysteem.