Herbivoren zijn planteneters. Zij kunnen makkelijk voedsel vinden. De meeste planten overleven beschadiging door vraat. Carnivoren zijn vleeseters. Zij vinden minder makkelijk voedsel. Hun prooi is beweeglijk en carnivoren moeten die prooien zien te vangen. Dit het predatie, het jagen op een prooi. Omnivoren, alleseter, zitten tussen beide groepen in. Eten en vermijden dat anderen jou eten, zijn activiteiten die van levensbelang zijn voor elk organisme. Goed werkende zintuigen en verdedingingsmechanismen helpen daarbij. Predatoren gebruiken ogen, oren en neus om de prooi te sporen. De vangtechnieken zijn divers: bijvoorbeeld achter de prooi aan rekken of vliegen, besluipen, uithakken of een web maken. Aan de andere kant beschermen prooidieren en planten zich. Dat kan door camouflage, het graven van holen, samenleven in groepen, met stekels of door een vieze smaak of geur. Sommige planten en dieren gebruiken chemische stoffen als bescherming. Veel dieren maken gebruik van een alarmsignaal om soortgenoten te waarschuwen. Een andere manier om als prooi te overleven is een snelle voortplanting. Een predator-prooirelatie is de relatie tussen de prooi en zijn natuurlijke vijand. Zijn er veel prooidieren, dan kan de populatie predatoren groeien. Omgekeerd, als het aantal prooidieren in de habitat afneemt, dan kunnen er minder predatoren leven.