Please enable JavaScript.

Coggle requires JavaScript to display documents.

SV artikelen SOCIALE COGNITIE (Schwartz: the tyranny of choice (2004)…

- - - - agree on core definition, but more elaborate models vary considerably
      - differ in the extent to which they adopt the view that attitudes are stable entities stored in memory versus temporary judgments constructed on the spot from the info at hand
    - - some more stable-entity (treat attitudes as long-term memory structures) or constructions view, some more intermediate position (ZIE FIGUUR 1: EENMAAL OVERSCHRIJVEN SLET)
      - stable-entity side: MODE (motivation and oppurtunity as determinants)
        
        the representation of an object is linked to a global evaluation; encountering the object will thus bring to mind the global evaluation by means of an associative link.
      - stable entity side: meta-cognitive model
        
        similar structural assumptions, but includes the possibility that an object is linked to more than one summary evaluation with varying associative strenght
      - constructionist side
        
        schwartz: sees attitudes not as enduring personal dispositions, but rather as evaluative judgments that are constructed in the situation based on currently accessible information.
        
        the pieces of info being used in the construction process, may include stored evaluations, but these are not accorded any special theoretical status compared to other accessible content.
        
        associative-propositional evaluation (APE) > view attitudes as constructed in the situation
        
        emphasize two types of input process
        
        emphasize that attitudes are 'time-dependant states of the system' rather than static things that are stored in memory
      - intermediate position
        
        eagly & chaiken: present an umbrella definition that encompasses the key features of tendency, entity (or attitude object) and evaluation, whose iterative reprocessing model represents a combined view in that 'current evaluations are constructed from relatively stable attitude representations'
        
        PAGINA 3
      - for both perspective there are strenght and limitations
        
        omgekeerd kan de file-drawer perspectief dingen uitleggen zoals context effecten in verschillende manieren
        
        sterk gevormde attitudes zijn meer stabiel en sneller op te halen uit het geheugen. zwakke zijn dus minder toegankelijk en meer vatbaar voor context-invloeden
        
        andere manier om te conceptualiseren van file drawer effecten is door te aan te nemen dat dat geheugenh representaties van een object kan twee of meer evaluaties bevatten. zo kan je nega en posi evaluaties hebben waardoor het ambivalent wordt en fluctueert in judgments en dit verschilt dan weer per situatie
        
        strenght stable entity: attitudes are stored in LTM, see it when atttiude doesnt change, attitudes can be very stable. strenght constructionist: judgments are rendered chronically more accessible after having been constructed many times in similar situations with the same result
      - CONCLUSIE
        
        aan de ene kant zie je de constructionistische manier van kijken, attitudes = krachtig maar ook wel karige info.
        
        aan de andere kant theorien geinspireerddoor de file-drawer view (MCM), iets minder karig in aannames, hebben nieuwe hypothesen gegenereerd
        
        toekomst: nuttig om de sterktes van de twee benaderingen te combineren en om beide stabiele en situationele variabele aspecten van attitudes mee te nemen
  - - - twee toetsen indrukken om stimuli te sroteren in dichotome target categorieen (man-vrouw) en evaluatieve categorieen (posi-nega)
      - in eerste blok bepaalde categorieen maken en dan in blok 2 andersom
      - respons tijd verschil tussen twee critical blokken wordt gebruikt als indicator voor automatische evaluatie
    - - lijkt op iat, maar dan evaluerend (jong en positief koppelen), als je sneller bent in matching dan in ander blok, dan is er een impliciete voorkeur voor iets
    - - MCM> neemt aan dat impliciete maten pakken vooral dominerend uit automatische associaties, en expliciete maten deze attituden onthullen welke de persoon zelf denkt waar te zijn, die bewaard zijn bij de attitude object en de evaluaties ervan (maar oz'ers denken dat er geen proces-pure maat is)
      - waarom impliciet en expiciete maten zo varieren in correlaties, is de rol van elaboratie. hoe meer uitgelegd moest worden, hoe incorrecter het was.
      - met APE model meer integratie van resultaten met betrekking tot verschillende patronen van impliciete en expliciete attitude verandering
    - - From a constructionist perspective, attitude change results from a different set of information being activated and considered at the time an attitude judgment is made; from a filedrawer perspective, attitude change reflects a change in the underlying memory representation of the attitude in question.
        
        challenge construct: explaning why attitude change sometimes leas to permanently new attitude whose report does not vary across situations. from this perspective, stabiliteit is verwacht ook al is de context van de attitude judgment stabiel. antw: kan zijn dat het opgeslagen is in een chronisch toegankelijke info punt, waardoor deze er altijd mee betrokken wordt en daarom dus zo stabiel blijft
        
        challenge file-drawer: uitleggen waarom attitude verandering soms leidt tot een instabiele attitude welke varieert in context
        
        antw: oude attitudes zijn er ook nog, maar wel als invalid gezien
        
        kan zijn dat deze binnen in een situatie toch toegankelijk worden
    - - attitudeformatie en verandering
        
        is handiger attitude change te noemen, want gaat erom dat er retrieval van stored evaluations zijn, en dat er nieuwe evaluatieve informatie is tot varierende omvang
      - als idee is dat je oude attitudes hebt en nieuwe erbij kan verzinnen, zo lijkt het ook mogelijk te zijn dat impliciete en expliciete attitudes hebt. context-afhankelijke variaties zouden dan berusten op het meest toegankelijke op dat moment en op iemands motivatie en vermogen om te kunnen reflecteren op zn eigen attitude
      - een meer algemeen model is de PAST model (past attitudes are still there' > markeert oude attitud als fout (als niet valide/appropriate). verwachten ook een staat van ambivalentie. als ook expliciete att verandert, nog meer ambivalentie. Maar: ambivalentie kan ook door twee contrasterende evaluaties binnen een domein
    - - attitude definities worden gekenmerkt als of geconstrueerd op het moment zelf van toegankelijke info of als stabiele entities die opgeslagen zijn in het geheugen. De twee types gaan beide uit van bewijs gevonden ervoor om uit te kunnen leggen over de attitude context-sensitiviteit vs. stabiliteit over tijd
      - voor een lange tijd zijn attituden hoofdzakelijk door self-report gemeten, maar nu zijn impliciete op reactie tijd gebaseerde maten populair
      - correlaties tussen impliciete en expliciete maten van een gegeven attitude kan varieren; hierom bedachten ze modellen die a. mogelijkheid geven om duale attitude representaties te kunnen hebben en b. onderscheid te maken tussen asociatieve en propositionele processen waarvan wordt aangenomen dat deze onderliggen aan deze representaties
      - er is een debat of associatieve en propositionele processen compleet afgescheiden zijn, dit kan geillustreerd worden door controverses rondom de optimale conceptualizatie van evaluatieve conditionering
      - attitudes zijn sterk gelinkt aan lichamelijke sensaties zoals temperatuur of motor perceptie; deze sensaties geven evaluatieve informatie over een attitude object meer toegankelijkheid and resulteert in een andere algehele judgment (oordeel)
      - nieuwe ontwikkelingen in persuasion (overtuiging) onderzoek stelt voor dat a. assumpties van traditionele duale en alleenstaande proces modellen van overtuiging mogelijk geintegreerd kunnen worden in een algemeen model van persuasion als een sequentieel proces en b. meta-cognities kunnen de impact modereren van andere persuasion variabelen
      - attitudes beinvloeden informatie-verwerking. iemands motivatie om hoog-kwalitatieve informatie in combinatie met een attitude-congruente bias in the perception van informatie kwaliteit leiden tot selectieve blootstelling aan informatie. in sociale interactie doen mensen hun boodschap aanpassen aan de attitude van publiek, wat uiteindelijk resulteert in biased recall en biased evaluatie van de boodschaps onderwerp
    - - ELM model (elaboration likelihood model) van attitudeverandering. attitude-relevante informatie kan verwerkt worden diep of oppervlakkig, waarbij diep leidt tot langer blijvende verandering in expliciete maten van attitudes. deze zouden ook meer grip hebben op impliciete associaties (mar niet met oppervlakkige argumenten) bij discriminatie. dus diepheid verwerking en sterkte argumenten
        
        maar verklaart niet waarom impl en expli toch niet hetzelfde effect krijgen
      - associative en propositionele verwerking in evaluaties
        
        APE (associative en propositional processing in evaluations) model kan beter uitleggen de complexe wisselwerking van impl en expl attitude
        
        = attitudes kunnen zich wortelen in twee soorten mentale processen: 1. associatieve evaluatie (=basis impliciete attitudes, automatisch geactiveerd op stimulus. op basis van activering van associatieve patronen, verschillende automatische evaluaties kunnen geactiveerd worden) en propositioneel redeneren (=vormt basis van expliciete attitudes. zulke evalatuaties zijn gebaseerd op syllogie, welke nodig zijn voor een oordeel. een associatief netwerk wordt tot een propositie gevormd (positieve associatie pizza = pizza is lekker). een propositie is valide als het consistent is met andere relevante proposities relevant voor de oordeel.
        
        kunnen elkaar beinvloeden, onbewust of via de impliciete en expliciete maat (meetinstrumenten). zoals bij turk-duitse mensen, moesten posi aspecten noemen van beide culturen, daarna was impliciet iets aangepast maar expliciet niet
        
        evaluative conditionering
        
        het koppelen van woorden met positieve woorden, zorgt uiteindelijk voor een positievere evaluatie van iets
        
        syllogisch: als plezierige stimulus A tevoorschijn is, dan onthult stimulus B zich ook, de plezante gevoel ontstaat daarna hoogwss ook voor stimulus B
        
        2 modellen
        
        association formation
        
        automatisch proces dat een simpele associatie creert tussen US en CS, de valentie linken van US tot de CS. (misattributie van valantie van de verkeerde stimulus)
        
        propositional models
        
        associatieve links kunnen niet gevormd worden zonder de beuwste assignment van validiteits-tags.
        
        discussie": automatiscch proces of deliberative processing essential to EC
      - bodily states and physical perceptions in attitude change
        
        vaak drukken mensen attitude en gevoelens uit in concrete fysieke ervaringen (oz: vasthouden van warm of koud en daarna mening over iemand geven) (oz: exclusie: koudere kamer en meer zin in warm eten en drinken)
        
        maar effect zou verdwijnen als je dat tegen pp zou zeggen.
        
        ook oz: zacht tapijt en iets beoordelen, bij een vage impressie meer bodily sensaties. wanneer scherp verviel dit effect
        
        conclusie: mutual links between bodily sensations and evaluation
      - persuasion = formation or change of attitudes through info processing in response to a message about the attitude object
        
        first were the ELM model and the HSM (heuristic-systematic) > later challenged by a single-process account, the unimodel
        
        one or two?
        
        one key point: whether specific types of information should conceptually be linked to qualitatively different types of process.
        
        bij het idee dat dit duaal gaat: steunden op source attirbutes (expertise, likability) om cues te operationaliseren
        
        one: the unimodel stelt voor dat er geen theoretisch relevant verschil in tussen informatie types uberhaupt. in plaats daarvan, een overtuigend argument kan varieren op een continuum van moeilijkheid. bwijs dat makkelijker verwerkt kan worden, heeft een grotere kans om attitude oordelen op lagere levels van opppervlakkig denken, en bewijs dat moeilijker te verwerken is, requires een hogere level van verwerking om attitude oordelen te beinvloeden
    - - gelijkheden ELM, HSM en unimodel
        
        nemen aan dat boodschap op een continuum van verwerkingsmoeite gezet kan worden. omdat cogn resources gelimiteerd zijn, kunnen mensen niet alles in diepte helemaal ontvangen en elke detail. kan vergroot worden door motivatie en ability om een bepaalde bericht te kunnen verwerken
        
        eerdere info kan het verwerken 'biassen'. bij two model kan dat wel alleen vanuit heuristieken en niet andersom
        
        additivity hypothesis": heuristic cues and message arguments exert independant main effects on attitude judgments if their implications do not contradict each other.
        
        attenuation hypothesis: posits that the processing of message arguments often yields more, and subjectively more relevant, information than the processing of heuristic cues, such that any additional effects of the latter may become undetectable
        
        both the bias and contrast hypoheses predict a statistical interaction between heuristic cues processed early and arguments processed later in the persuasion sequence. the bias hypothesis posits that the interpretation of mixed or ambigious arguments is assimilated to initial cue-based inferences, whereas unambigious arguments may be interpreted in a direction opposite to cue-based expetancies if such expectancies ae clearly contradicted PAGINA 15
- - - - AAT
    - - afhankelijke variabele?
        
        snelheid
        
        categorie bekend?
        
        nee
        
        APT
        
        ja
        
        IAT
        
        accuratesse
        
        GNAT
- - - - beter om te kiezen voor jezelf, is natuurlijke selectie.
      - dit zou doorgaan tot cooperators allemaal defectors worden
  - - - komt op bij herhaalde ontmoetingen. omdat ze herhaaldelijk interacteren, kunnen ze conditionele strategieen gebruiken waarbij gedrag afhankelijk is van vorige uitkomsten
      - staat toe om bij eerste ontmoeting wat te verliezen, om het bij de volgende x een wederzijdse verdiensten terug te krijgen
      - tit-for-that = strategy welke de tegenstander zijn strategie overneemt vd vorige zet.
      - win-stay lose-shift = strategie welke zn actie verschuift na het ervaren van misbruik
    - - komt op bij herhaalde onmoetingen binnen een populatie waarbij een derde partij deze ontmoetingen observeert. de reputatie van mensen kan beinvloed worden.
      - men kan dus conditonele strategien adapteren die hun keuzes baseren op de reputatie vd ontvanger (mijn gedrag naar jou is afhankelijk van wat jij me hebt aangedaan of anderen)
      - cooperatie is kostelijk maar leidt tot een reputatie van behulpzaam zijn, waardoor de kans toeneemt dat anderen jou ook helpen
      - bestaat uit sociale norm (hoe reputaties worden bijgehouden) en actie regel (wel of niet samen te werken gegeven de aanwezige info van de ander).
    - - wanneer niet helemaal gemixte populatie, maar juist gestructureerd > hoeven gedrag niet voorwaardelijk te zijn op eerdere uitkomsten.
      - mensen clusteren vanzelf, samenwerkers zijn meer likely om te interacteren met cooperators. hierdoor kunnen ze meer verdienen dan defectors
      - population structure specifies who interacts with whom to earn payoffs and who competes with whom for reproduction
      - latter can b genetic or cultural
    - - er is competitie binnen een groep, maar ook competitie tussen groepen. cooperators winnen van defectors apart.
    - - kin selection operates if there is conditional behavior based on kin recognition: an individual recognizes kin and behaves accordingly.
      - kin selection is linked to the concept of inclusive fitness. = particular mathematical method to account for fitness effect. (assumes that personal fitness can be written as a sum of additive components caused by individual actions.
    - - al deze mechanismen kunnen toegepast worden op menselijke samenwerking. maar is vaak een interactie van, niet in isolatie.
      - bijv combin van spatieel en direct reciprocity > kan synergetisch zijn (voordeel als samenwerking) of antagonistisch (beter individueel te gan gaan).
  - - - als je meer verdient bij TFT, dan minder kans op ALLD (always defect)
      - zelfs bij random en kans nog steeds samenwerkend
      - meer cooperatie bij herhaling
      - maar wat nu meer mensen herhaalde ontmoetingen? onderzocht in Public Goods Game (PGG). groot verschil is dat iemand weinig kan inzetten, de ander veel, en derde partij in dilemma zit: veel inleggen (beide partijen belonen) of weinig inzetten (beide straffen). ook al kan direct reciprocity samenwerking stabilizeren, de stabiliteit is fragiel door defectors of door errors.
        
        door te straffen of extra beloningen te geven (pairwise) kan je samenwerking toch stimuleren (zo toch weer introductie van targeted interactie, wat bij een 2-mans spel het idee is)
        
        antisocial punishment (straffen van hoge verdieners) undermines cooperation, as does rewarding low contributors
      - andere mechanisme zoeken voor groeps samenwerking? nee. meer dat het geen vacuum omgeving is, kan dus beinvloed worden door anderen
    - - vooral nu, bij mensen die niet echt betrokken zijn bij pairwise repeated interactions
      - reputation effect ook gezien bij doneren
      - indirect reciprocity relies on ppls ability to effectively communicate and distribute reputational information.
      - net zoals op yelp enzo. maar waarom zou je info delen? nou om truthful te zijn, moet je communicatie ook truthful zijn
      - andere uitdaging: enforcement. bij simple-rate spellen moet je ook cooperaten met defectors, wat je eigk niet wil. oplossing: mijden
    - - vonden in oz geen verschil in well-mixed popu en structured.
        
        explanatie1: door de experimentele setting, zijn gewoon van alles aan t proberen
        
        je moet kiezen, met iedereen samenwerken of niet. zo kan je je players niet target met reciprocity. de neiging voor wederkerigheid leidt tot afname in samenwerking
        
        de conditie van 'cooperation is only predicted to be favored when the PD benefit-to-cost ratio exceeds the average number of neighbors in the network' is in veel oz niet aan de gang
      - meer oz doen!!
    - - competition between groups increases cooperation
      - kritiek: condities niet gevonden in human history, de condities die in exp wel zijn
    - - weinig bestudeerd. the effect of kinship is hard to measure, because relatedness & reciprocity are inexorable intertwined: bijna altijd long-lasting reciprocal relationships with our close genetic relatives
  - - - oneens met:
        
        of a. dit ontstaat dppr evolutie (door spatieel of multi level selectie) of b. dat het een resultaat is van het overgeneraliseren van strategieen van omgevingen waarin samenwerking in iemand lange-termijn interesse is
        
        b. cooperatie is meestal voordelig, dus standaard gedrag van maken
        
        the disagreement is over whether or not that altruism was directly favored by selection or is a byproduct of selection in non-anonymous interactions
        
        het relatieve belang van genetische evolutie vs. culturele evolutie in het vormen van menselijke samenwerking
  - - - automatisch, intuitief > support cooperation in one-shot games
      - reflection & deliberation > selfishness
      - emotional responses play an important role in prosocial decision making.
      - these findings suggest that coop in one-shot measures involves some overgeneralization: more generalized processing involving in intuition and emotion favor the typically advantegous behavior of coop, whereas reflection & reasoning adjust towards the behavior that is pay-off maximizing in the specific context of one-shot games
      - these exp support that coop strategies develop in context of direct/indirect reciprocity, and are then misapplied to one-shot games
    - - nog meer bewijs; UG ultimatum game. een speler doen een offer hoe geld te splitten. als ander weigert, niemand krijgt iets. intuitief bij oneerlijk gedrag willen ze weigeren, maar bij langer nadenken willen ze t miss toch wel.
      - is geen pay-off maximizing, maar wel adaptief in context van reciprocal interactions
      - bij maatsch die minder behulpzaam waren, minder cooperatief.
      - intuities zijn toch smeedbaar dan hard-coded. dus we vonden steun voor de sociale heuristieken hypo (keuzes onder tijdsdruk waren minder coop). en belang van leren en cultuur in human coop
- - - - perceptie involves bodily movements & facial movements are part of this process
      - cognitions might produce facial movement. frown (brown contradiction) often occurs when puzzled/uncertain
      - facial movements part of preparation for action
      - social interaction negotiations > facial movement signal to audience projected plans and goals
      - facial movements are part of paralanguage > facial movements part of speech communication
      - core affect - a neurophysiological state unconciously accessible as simply feeling good/bad,energized > might produce facial movement
- - - - function gossip: spread info about norm violaters, promote bonding among individuals, increases cohesion in group, a vehicle for exercise of power (increase status of someone by giving nega info about enemies), also a sheer relaxation/entertainment
      - doordat direct reciprocity in grotere sv moeilijk is, is indirect reciprocity ook handig, zo kan je adhv opgebouwde status met iemand samenwerken (en dan wel of geen vertrouwen in hebben)
    - - malicious gossip, falsely reporting knowledge about someone could be punished. so they say 'what i heard'
      - computer based models, showing how gossip fluids in it.
      - trust only gossip from multiple sources
    - - utility of gossip
        
        reveals insight into targets that would be difficult or impossible for the perceiver himself to obtain.
        
        ppl evidently recognize the group-serving and norm-defense functions of gossip, passing gossip along to benefit other even when where is no possibility of reciprocal benefit or other benefit to the self
      - potential unreliability of gossip
        
        gossip may be less reliable than info observed first hand
        
        reason 1: targets may actually treat different individuals differently. voor voorspellen van iemands gedrag erg handig
        
        2: different perceivers apply different biases, stereotypes and schemas in the process of person perception. soms minder bruikbaar voor een andere perceiver
        
        3: biases may enter into the communication process itself, as when info communicated from person to person becomes more streotypic
        
        may leave out situational info, producing more extreme impressions
        
        also gossip when intentionally biased: motives behind such biased gossip obviously include the desire to increase one's own status or power within a group
      - avoiding influence from false gossip
        
        how to avoid being influenced by gossip? > identify individuals who transmit false gossip and tag them as unreliable, avoiding incorporating their impression
        
        not gonna work 1: communicator might lie about source gossip. 2: communicators might simply have forgotten the source of a specific item of info. 3: even if you know whose gossip it came from, could still be manipulated or corrupted. 4: zelfs als je t van meer mensen hoort, niet per se waar te zijn
        
        als inhoud echt te veel van de standaard afwijkt > niet geloven (gaat dit werken?)
    - - explores this dilemma and possible perceiver responses to it, using multiagent modeling
      - multiagents modeling offers a way to understand the results that emerge when multiple processes operate interdependantly and simultaneuously, as many autonomous agents (such a person perceivers and targets) interact over time
      - a multiagent model is a set of simulated agents representing people who follow specific behavioral rules (such as dyadic interactions and cognitive processes of impression formation and updating)
      - agents could also actively decide whether or not to interact with specific target, based on posi or negative valence of impressions
      - finally, perceivers exchanged their impressions as gossip, and used other impressions to update their own
      - hypotheses
        
        1: incorporating gossip into their impressions will allow agents to be more succesful in identifying evil target
        
        2: receiving gossip about communicators' especially negative impressions will be more adaptive than asking communicators to report their impressions of specific targets (who might not be particularly negative
        
        3: the content-based strategy of disregarding gossip that differs to much from a perceivers current impression should allow avoinding influence from maliciously manipulated gossip
    - - detecting evil targets
        
        ppl who do not gossip en unconditionally intereact with the target = cant find them
        
        either making impression-based decisions about interaction or engaging in gossip allows discrimination of the evil targets.
        
        interesting gossip > more effective than directed gossip, allowing detectionof the targets even in the No decision condition where directed gossip leaves the observers vulnerable
        
        ability to make desisions about interaction also greatly reduces the cost of obtaining adequate info to form discriminating impressions, by subjecting the observers to a much smaller number of the evil targets' extermely negative actions
        
        second problem we posed for our observations, avoiding influence by malicious negative gossip, we find that disregarding influence by malicious negative gossip, we find disregarding gossip deviates too much from one's current impression unconditionally protects against malicious gossip.
        
        interestingly. the Disregard condition generally does not weaken observers ability to discriminate the evil targets, except in one specific condition: No decision + interesting gossip
        
        overall, therefore the best strategy for an observer is to
        
        a. decide on each occasion whether to interact with a target based on the valence of the current impressions
        
        b. gossip to draw on others' impressions rather than relying completely on one's personal observations
        
        c. disregard gossip information that is too discrepant from one's own current impression.
        
        if observers follow this, the difference btween directed and 'interesting' gossip does not matter much
        
        so when there was disregard, ppl effectively blocked any influence from malicious gossip
      - limitations and future directions
        
        uncertainty analysis
        
        model is highly abstract, most parameter values are somewhat arbitrary, no clear way to estimate most parameters from data
        
        directions for modelling > model extension would be to keep track of what gossip they hear from whom. this would allow a different strategy for attempting to avoid being influenced by malicious gossip (but still there could be corruption)
        
        2 other directions would oppose to make not observers and targets, but make them the same
        
        to have observers form impression not just of others as individuals, but of their relationships. > would help them to calibrate how much reliance to place on gossip
        
        incorparate meta-gossip, in current model: observer may disregard gossip when it differs too dramatically from observers current impression. place an assumption of 'unreliable gossiper' would permit discounting future info. and then gossip about others gossip (meta-gossip)
        
        analysis could become murky
        
        test these findings from model in real life
- - - - cogn psychologie en sociale en persoonlijkheids psychologie moeten meer met elkaar samen werken op gebied van executieve functies
    - - selfregulation = goal-directed behavior, typically within at least a minimum temporal perspective. examples = personal strivings, regulation of shared goals in close relationships
      - selfreg = subset of selfregulatory processes > aim to override unwanted, prepotent impulses of urges
      - succesful regulation = 1. standard of thought, feeling or behavior that individuals endorse, mentally, represent and monitor 2. sufficient motivations to invest effort into reducing discrepancies between standards and actual states 3. sufficient capacity to achieve this (reduce the discrepancy) in light of obstacles and temptations along the way.
      - ppl who fail at selfregulation owing to a lack of standard or monitoring, lack motivation, lack capacity (in this logical order)
    - - 3 EF's (executive functions)
        
        working memory operations such as the maintenance and updating of relevant informating (updating=ability to keep information in an active, quickly retrievable state and shield this information from distraction),
        
        inhibition of prepotent impulses (inhibition=ability to deliberately inhibit dominant, automatic or prepotent responses when necessary)
        
        mental set shifting (=task-switching refers to the ability to shift back and forth between multiple tasks or mental sets.
        
        operation span and n-back measures > updating function (working memory). inhibition > stroop or stop signal task. task switching > paradigms that allow inferring the time it takes subjects to mentally switch between two or more simple tasks sets. more complex tasks > wisconsin card sorting test > combi of EF's
    - - three broad facets of EFs support important mechanisms in an individuals self-regulatory goal pursuit.
      - EFs such as working memory, a 'cool' cognitive concept, may be implicated in the regulation of 'hot' processes such as unwanted emotional experiences, desires, cravings
      - we propose that temporary reductions in EFs may be a common mechanism at the heart of several situational risk factors contributing to self-regulation failure
      - bcuz EFs are trainable, at least to some extent, such improvements may translate to better behavioral self-regulation.
    - - active representation
        
        succesful regulation = representation of goals and goal-relevant info. working memory may directly subserve active mental representation of an individual's self-regulatory goals (from LTM). and the associated means by which these goals can be attained.
        
        will not achieve if no active representaion of such goal-related info is directionless and bound to fail, unless individuals have fully habitated, automatic, selfregulatory routines
      - executive attention
        
        attention can be seen as one of the main 'battlefields' of self-regulation, as stimulus-driven influences and goal-directed processing often compete for limited attentional resources
        
        according to Elaborated intrusion theory of Desire > tempting stimulu may automatically attract attentions due to their motivational salience.
        
        to the degree that individuals fail to redirect attention away from the tempting stimulus, desire-related thoughts and emotions receive additional elaboration in working memory en develop into 'elaborating desires'
      - goal-shielding
        
        directing and redirecting executive attention to goal-relevant info may be the primary mechanism by which self-regulatory goals are shielded from competing goals or other distractions
        
        according to this view, goal shielding is the consequence of sustained attention to a goal or task and provides an indirect or 'passive' form of inhibitory control
      - one important observable consequence of effective goal shielding is that individuals should display stronger correspondence between their goal standards and their behavior when working memory resources are plentiful
        
        limited or low working memory > lead to a stronger correspondence between automatic or impulsive processing and behavior because individuals may follow less effortful courses of action bcuz individuals may follow les effortful courses of action in absence of well functioning goal shield mechanism
      - suppresion of ruminative thoughts
        
        the capacity to focus attention on goal-relevant information should also relate to people's ability to regulate their own thoughts.
        
        negative relation between WMC and the extent of thought intrusions in standard thought suppression task
        
        effect may be driven by a superior capacity of high WMC individuals to direct their attention to alternative mental contents thus leading to passive inhibition of the contents that need to be suppressed.
      - down-regulation of unwanted affect and cravings
        
        despite the reputation as cold cogn concept, working memory may also provide a mental workspace for the regulation of emotion. in fact, oz supports that WMC support multiple stages of emotion regulation, including cogn reappraisal and the regulation of emotional experience according to standards, such as supression of anger upon provocation
    - - hallmark succesful self-regulation is ability to actively inhibit or override behavioral responses such as (bad) habits and impulses compatible with one's goals.
      - habits and impulses activate motor schemas that may be expressed in behavior once a certain threshold of activation is reached.
      - ppl low in behavioral inhibition are more strongly influenced by these impulsive precursors than those high in inhibition (like implicit measures)
    - - weinig oz naar links tussen task-switching en self-regulation.
      - task-switching kan leiden tot dat je je doelen kan behalen, maar kan er ook toe leiden dat je masterplan in duigen valt, omdat zo goed in taak switchen ben. stel je bent goed gehumeurd omdat je je goed op weg bent met je doel. dan heb je een temporary disengagement van de self-regulatory goal waardoor je toch doet wat je niet wilde (Op lange termijn)
      - the line between afaptive balancing and selfregulatory failure appears to be a fine one, however, as a low threshold of disengagement from a focal self-regulatory goal can easily lead to rapid, repeated and regretful overindulgence
      - of task-switching nu goed of fout voor je zelfregulatie is, hangt af van de interplay van domein-gerelateerde, motivationele en socio-culturele factoren. MEER OZ NODIG
  - - - vraag is of die EFs nou getraind kunnen worden
      - wel gelukt bij drinkers afnemen van negatieve problematische eetgewoontes > vooral sterk bij mensen met laag in EFs en sterke maladaptieve impulsieve neigingen welke overkomen moeten worden.
    - - wel nu meer communicatie tussen cogn en sociaal en persoonlijkheid op hoe men t lukt om belangrijke langetermijndoelen in gebied van tempting alternatieven