Onzijdige woorden: verwijs met het en zijn. Mannelijke woorden: verwijs met hij, hem en zijn. Vrouwelijke woorden: verwijs met zij, ze en haar. Woorden zijn vrouwelijk als het vrouwelijk personen of dieren zijn. Of als de woorden eindigen op: heid, nis, ing, st, schap, te, de, ie, ij, iek, theek, teit, uur.