Bij een metonymia is het gebruikte beeld niet gebaseerd op een overeenkomst ( zoals bij de vergelijking of metafoor ), maar op een ander verband, bijvoorbeeld: deel-geheel, oorzaak- gevolg, maker-voorwerp, voorwerp-inhoud, plaats-bewoners, plaats-aanwezigen
-
-
We hangen die Rembrandt daar op. ( ‘ Rembrandt ‘ is het beeld voor schilderij; verband maker-voorwerp )
-
-
De hele klas luisterde ademloos naar het verhaal van de leraar. ( ‘De hele klas ‘ is het beeld voor de aanwezigen; het verband plaats-aanwezigen.)