Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
2.2 Zuidoost-Azië vanaf 1970: werkplaats van de wereld (Het…
2.2 Zuidoost-Azië vanaf 1970: werkplaats van de wereld
Zuidoost-Azië
exporteerde goedkope producten
, terwijl de
importgoederen steeds duurder
werden.
Het viel niet mee om de economie van Zuidoost-Azië op gang te laten komen, omdat:
De meeste landen met een
gebrekkige infrastructuur
kampten.
Landen soms te maken kregen met
interne conflicten
.
Er
kapitaal ontbrak
.
Het overgrote deel van de bevolking een te
laag
opleidingsniveau
had.
Het industrialisatieproces begon in Japan. Na de Tweede Wereldoorlog werd de wederopbouw van dit land met hulp van de V.S. voortvarend ter hand genomen. De overheid werkte samen met het bedrijfsleven, om zo de economie te sturen.
Door de stijgende welvaart werden arbeiders in Japan in de jaren 60/70 te duur. Daarom werd veel arbeid uitbesteed door multinationals in Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong en Singapore.
Zo begon in deze vier landen de industriële ontwikkeling. De economische groei werd door de staat gestimuleerd: er werd gezorgd voor een goed ondernemingsklimaat, betere scholing en buitenlandse bedrijven werden verwelkomd.
Door de snelle economische groei worden deze landen de
Aziatische tijgers
genoemd en behoren ze tot de NIC's, de
Newly Industrializing Countries
.
Singapore is het welvarendste land van de regio. Singapore heeft een belangrijke handelspositie, omdat bijna al het transport van en naar Zuidoost-Azië via dit land gaat.
Toen rond 1980 de lonen in Singapore te hoog werden, werd arveid uitbesteed in Thailand, Indonesië en Maleisië.
Singapore heeft zich toen (met al zijn goed opgeleide mensen) toegelegd op de
kennisintensieve
industrieën
, zoals farmacie en wil nu als Total Business Centre fungeren in de regionale en mondiale economie. Hoogwaardige technologie maakt dat Singapore een
managementcentrum
van het internationale bedrijfsleven voor heel Zuidoost-Azië zou kunnen worden.
Door verplaatsing van de industrie in de jaren 80/90, groeiden de economieën van Thailand, Indonesië en Maleisië: de tweede generatie NIC's.
Nadat er een forse prijsdaling had plaatsgevonden van olie en gas, ging ook in deze landen het roer om. Ze legden zich toe op exportgeoriënteerde industrieën, zoals textiel, computers, ICT en elektronica. Industriegebieden profiteren, maar het platteland blijft in ontwikkeling achter (regionale differentiatie).
De welvaart steeg en de bedrijfstakken met lage lonen verplaatste zich weer. Dit keer naar China en Vietnam.
Bij de tweede generatie NIC's was de rol van de overheid anders dan bij de eerste. Er werd geïnvesteerd in onroerend goed, niet in industriële ontwikkelingen. De markt voor kantoren- en woningbouw stortte in en de
Aziëcrisis
in 1997 was een feit. De crisis werd veroorzaakt in Thailand en spreidde zich in een rap tempo uit over de regio.
Filipijnen had rond 1960 een redelijk sterke economie, maar dankzij een falend regeringsbeleid en politieke instabiliteit kwam dit in het gedrang. Pas sinds 1987, toen er een nieuwe president kwam, is dat veranderd. Nu zijn de elektronica- en textielindustrie sterk ontwikkeld.
Sinds 1995 behoort Vietnam tot de ASEAN-landen. Aan het begin van de 21ste eeuw vond in Vietnam, net als in China, een sterke groei van exportgeoriënteerde, laagwaardige industrieën plaats. (Met name textiel en elektronica) Regionale differentiatie bestaat nog steeds: het noorden is economisch gezien minder sterk ontwikkeld dan het zuiden.
Laos, Cambodja en Myanmar liggen qua economische ontwikkeling achter ten opzichte van de rest van de regio.
Myanmar heeft te maken met een gesloten economie. Om een discussie te kunnen starten, is Myanmar in 1997 toegelaten tot de ASEAN. Gebrek aan politieke stabiliteit verhindert een snelle toekomstige groei.
Cambodja is nog niet hersteld van het extreme regime van de Rode Khmer. Het land was ooit een zelfvoorzienende staat en zelfs voedsel exporteren. Nu moet men het meeste voedsel importeren uit alle landen in Zuidoost-Azië. Vanaf 2006 zijn de wetgeving, bureaucratie en de regering verbeterd. De textielindustrie groeit en daardoor ook de export.
Laos is een dunbevolkt land en kent een slecht ontwikkelde infrastructuur. Het is één van de armste landen in Zuidoost-Azië, ondanks een relatief liberale politiek ten aanzien van buitenlandse investeerders. De duale economie is hier goed zichtbaar. (Onderontwikkeld platteland met grote achterstand in welvaart en een meer ontwikkelde hoofdstad) Dit zorgt voor een ruraal-urbane migratie.
De financiële crisis van 2008 heeft ook impact gehad op Zuidoost-Azië. De mate waarin, hangt af van de verwevenheid, de globalisering, van de economie van een land in het wereldsysteem.
Relatieve voordelen
Comparatief voordeel
= voordeel van een land waardoor het, in vergelijking met andere landen, producten of diensten goedkoper en beter kan produceren. Door met elkaar handel te drijven kunnen beide landen daarvan profiteren.
Regio's en landen zullen één sterk punt moeten uitkiezen en zich daarop focussen. Dus, óf lage lonen gecombineerd met hoge arbeidsintensiviteit, óf goede opleidingen en veel kennis, óf gunstige ligging aan zee.