Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Nederlands PW - Coggle Diagram
Nederlands PW
grammatica
persoonsvorm
-
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) kunt schrijven.
-
hele werkwoord
Het hele werkwoord is de werkwoordsvorm zoals die in het woordenboek staat. Als er een heel werkwoord in de zin voorkomt, is een andere werkwoordsvorm de persoonsvorm.
voltooid deelwoord
Dit is de werkwoordsvorm die bij een persoonsvorm van de werkwoorden hebben, worden of zijn in de zin staat.
zinsdelen
Je bouwt met stukjes informatie een zin. Een zin die steeds langer wordt. Je noemt deze stukjes zinsdelen.
-
Een zin bestaat in elk geval uit twee basisdelen, twee zinsdelen die onmisbaar zijn:
De woorden van een zinsdeel horen bij elkaar. Je kunt de volgorde van de zinsdelen veranderen, maar de woorden van het zinsdeel blijven bij elkaar.
-
getalsproef
Om het onderwerp in de zin te vinden kun je ook de getalproef gebruiken.
Je verandert de persoonsvorm van enkelvoud in meervoud. Het onderwerp verandert mee.
-
spelling
-
-
voltooid deelwoord 1
Bij klankveranderende werkwoorden, hoor je meestal hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
IJ of ei
-
-
Maar let op: Heeft het woord echt met tijd te maken? Dan schrijf je niet -teit maar -tijd: zomertijd, etenstijd.
fictie
-
realistisch of niet
Als een schrijver mensen en gebeurtenissen verzint die erg lijken op de werkelijkheid, noem je het verhaal realistisch
Als een schrijver een verhaal verzint met veel dingen die in werkelijkheid niet kunnen, dan is het verhaal niet-realistisch.
-
over taal
synoniemen
Woorden die hetzelfde betekenen, noem je synoniemen. Bijvoorbeeld smerig en vies of snel en vlug. Als je synoniemen kent, hoef je niet steeds hetzelfde woord voor het hetzelfde te gebruiken. Dat maakt je teksten leuker en vaak ook beter.
Maar let op: deze soort woorden betekenen niet altijd precies hetzelfde. Giechelen is bijvoorbeeld lachen, maar zacht lachen. Schateren is heel hard lachen.
beleefd of onbeleefd
In een chat met je vrienden schrijf je andere woorden dan in een e-mail aan je docent. Woorden die je goed kunt gebruiken als je tegen vrienden praat, zijn misschien onbeleefd als je tegen je docent praat. De taal die je met vrienden spreekt, is jongerentaal of straattaal. Daar zitten woorden in die je beter niet kunt gebruiken bij volwassenen. Je moet dus weten welke woorden bij de situatie passen en bij de persoon met wie je praat of aan wie je schrijft. Je moet denken aan je publiek.
lezen
verkennend, grondig of zoekend lezen
.
Voor je een tekst leest, begin je altijd met verkennen: kijken naar de tekst en er alvast even over nadenken.
Wil je de inhoud van een tekst nog wat beter verkennen, dan ga je verkennend lezen. Je leest dan ook de eerste en de laatste zinnen van de tekst. Zo kun je nog beter voorspellen waar de tekst over gaat.
Soms moet je een tekst helemaal begrijpen, bijvoorbeeld voor een toets of een werkstuk. Dan ga je grondig lezen. Hierbij is het deel tijdens het lezen uit het Leesplan heel belangrijk.
Zoek je in een tekst alleen maar het antwoord op een vraag, ga dan zoekend lezen. Je leest niet de hele tekst, maar zoekt snel het antwoord op je vraag. Je gebruikt tussenkopjes en opvallende woorden als ‘zoekhulpjes’.
onderwerp. deelonderwerp, alinea, tussenkopje
Nadat je een tekst verkennend hebt gelezen, kun je in een paar woorden aangeven wat het onderwerp van de tekst is. Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende stukjes. Die stukjes noem je deelonderwerpen. Het stukje tekst over een deelonderwerp noem je een alinea. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Boven een alinea kan een tussenkopje staan. Een tussenkopje geeft aan waar de alinea over gaat.
-