Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
De literaire mindmap: verhaalanalyse - Coggle Diagram
De literaire mindmap: verhaalanalyse
PLOT
Innerlijke geleding:
Waar gaat dit verhaal over?
Titelverklaring:
Welk verband vind je terug tussen de titel en het verhaal?
Uiterlijke geleding:
Hoeveel delen? Hoeveel hoofdstukken?
PERSONAGES
Namen van de personages
Protagonist, antagonist, nevenfiguren en figuranten
Uiterlijke kenmerken:
we leren iemand kennen door zijn/haar voorkomen, taalgebruik, handelingen en gewoontes. Nevenfiguren = vaak één enkele eigenschap.
Innerlijke kenmerken:
belangrijke figuren worden innerlijk getypeerd: gedachten, dromen, intenties en emoties. Naarmate het boek vordert, ontwikkelen hun karakters.
Een flat character:
zijn/haar handelingen zijn altijd direct herkenbaar, zijn/haar reacties altijd voorspelbaar. Dit personage heeft een simpel karakter. Zijn/haar karakter evolueert niet doorheen het verhaal.
Een round character:
het karakter is veel complexer: gedrag is vaak verrassend, opvattingen wisselend en in voortdurende ontwikkeling, zij leren iets bij, zij groeien,...
VERTELPERSPECTIEF
Er zijn twee soorten ik-vertellers:
De vertellende ik:
hij heeft deelgenomen aan de actie of is daarvan getuige geweest. De vertellende ik beschrijft de gebeurtenissen nadat ze hebben plaatsgevonden (in terugblik).
De belevende ik:
hij neemt deel aan de actie in het verhaal en beschrijft de gebeurtenissen op het moment dat ze plaatsvinden. Als lezer weet je niet meer dan de ik-persoon op dat moment.
Er zijn twee soorten hij-vertellers:
In een personeel vertelperspectief:
de verteller bevindt zich in het verhaal. De verteller gaat schuil achter een personage en vertelt vanuit het perspectief van dat personage.
In een alwetend perspectief:
de verteller staat buiten het verhaal. Hij weet alles, kent de personages door en door. Hij geeft commentaar op de gebeurtenissen en kan zelfs handelingen in de toekomst voorspellen. Hij is op de hoogte van de gedachten en gevoelens van alle personages.
TIJD
Vertelwijze:
continue vertelwijze, tijdsprongen, tijdsverdichting, tijdsversnelling.
Continue vertelwijze: het verhaal wordt verteld als een aaneengesloten vertelling met flashbacks en flashforward, maar die vooruitverwijzingen en terugverwijzing mogen géén zelfstandigheid leiden.
Tijdssprongen: vergelijkbaar opbouw van een film
Tijdsverdichting: een grote tijdsspanne wordt in weinig bladzijden verteld en de tijdslijn gaat omhoog.
Tijdsverlenging: een korte tijdspanne wordt over een groot aantal bladzijden verteld.
Verteltijd:
de verteltijd is de tijd die nodig is om het verhaal te vertellen (het aantal woorden, regels, pagina’s, hoofdstukken, … van de roman).
Volgorde:
chronologisch (de gebeurtenissen volgen elkaar op), flashforward (vooruitgrijpen in de tijd) en flashback (teruggaan in de tijd).
Vertelde tijd:
de vertelde tijd is de periode dat het verhaal duurt. Soms is dit eeuwen, duizend jaar, … Een andere keer is dit een dag of een uur.
Tijdstip:
de gebeurtenissen spelen zich af in het verleden, het heden, of de toekomst.
Nota's:
de tijd kan ook onbepaald zijn + wees concreet (het verhaal speelt zich af in 1995).
RUIMTE
De sfeer scheppende ruimte:
de sfeer die de ruimte schept, kan ook voor spanning zorgen.
De contrasterende ruimte:
inhoud van het verhaal is tegengesteld aan de beschrijvende
omstandigheden.
De geografische ruimte:
de geografische plaats waar
het verhaal zich afspeelt.
De sociale ruimte:
sociale klasse van een personage zoals opleiding, beroep, afkomst, kledij,..
De symbolische ruimte:
de ruimte staat symbool voor de situatie/ de gemoedstoestand waarin een personage zich bevindt; vaak wordt dit gecombineerd met het onderscheid open/gesloten ruimte.
Open ruimte:
de ruimte waar het personage wil zijn.
Gesloten ruimte:
de ruimte waar het personage niet wil zijn.
Topos:
ruimte die traditioneel aan een bepaalde gebeurtenis is verbonden (vb verhaal van
WO I dat zich afspeelt aan de Ijzer, Ieper, of de arena in Rome waar gladiatoren vechten, …)