Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Leesvaardigheid Blok 1-6 (verbanden en signaalwoorden (Tegenstellend…
Leesvaardigheid Blok 1-6
verbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds, anderzijds, daar staat tegenover
Redengevend verband
daarom, want, omdat.
Vergelijkend verband
anders dan, vergeleken met, in tegenstelling tot, zoals
Middel-doel verband
waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om, om te, met behulp van
Concluderend verband
dus, alles overziend, concluderend.
Toelichtend verband
namelijk, dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting
Opsommend verband
en, ook (nog), verder, bovendien, daarnaast, zo, niet alleen ... maar (ook), ten eerste ... ten tweede, om te beginnen, ten slotte
Oorzaak-gevolg verband
doordat, daardoor, waardoor, hierdoor, met als gevolg, ten gevolge van, dit is te danken/wijten aan, de oorzaak hiervan is, zodat, bijgevolg, dan ook, dientengevolge
samenvattend verband
kortom, sanenvattend, om kort te gaan
Voorwaardelijk verband
op voorwaarde,mits als, indien, tenzijn
argumentatie
ervaring / vermoeden
emotie
autoriteit
onderzoeksbevinding
objectief (feiten)
moreel ( geloof, ideaal, persoonlijke overtuiging )
vergelijking
tegenargument
soort tekstopbouw
probleem-en-oplossingstructuur
verschijnsel-en-verklaringstructuur
vroeger-en-nustructuur
stelling-en-argumentenstructuur
voor-en-nadelenstructuur
verschijnsel-en-besprekingstructuur
kernzin
belangrijkste zin van een alinea
hoofdgedachte
wat er over een onderwerp word gezegd
uiteenzetting= uitleggen hoe iets in elkaar zit
beschouwing= een onderwerp van verschillende kangen belichten
betoog= mening schrijver, overtuigen