Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Leerling K (Algemene gegevens (5 jaar, Woont samen met zijn ouders.,…
Leerling K
Algemene gegevens
5 jaar
Woont samen met zijn ouders.
Oudere broer van 8
Jongen
Groep 2 leerling
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Op school is er in de groepsvorming veel mogelijk. Kleuters zijn relatief flexibel in hun keuzes voor anderen en de leerkracht kan grote invloed hebben op het gedrag van kinderen naar elkaar toe. ( T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 135) Geeft aan dat leerling Y zijn beste vriend is. Leerling Y werkt ook in groep 3. Als leerling Y niet beschikbaar is dan speelt leerling K vooral met leerling L. Leerling L is een meisje.
In spelsituaties herken je de volgende vormen: Niets doen, solospel, toekijken, parallel spel en gemeenschappelijk spel. ( E, Alkema, Meer dan onderwijs, blz 119) In bijlage 5 heb ik een observatie toegevoegd waarin is te zien hoe leerling K speelt.
Met buitenspelen speelt hij met alle groep 2 kinderen, behalve leerling R, Ro en S. Deze gegevens heb ik uit het interview gehaald. In de kleuterperiode worden vriendschappen meer en meer op de grond van sympathie gesloten. Uiterlijke factoren zijn ook van invloed: mooi speelgoed, leuke kleren (E. Alkema, Meer dan onderwijs, blz 119)
Morele ontwikkeling
De morele ontwikkeling van kleuters is grotendeels gekoppeld aan het verminderende egocentrisme. Egocentrisme is het onvermogen om je in de ander te verplaatsen. ( T Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 133) Leerling K laat zien dat het egocentrisme al verminderd. Een voorbeeld is uitgewerkt in het interview (bijlage 4)
Persoonsvorming op moreel gebied: Gaat het kind eerlijk om met zichzelf en anderen? Kan het zich aan regels, afspraken en beloftes houden? Neemt het verantwoordelijkheid voor eigen daden? Kan het respectvol omgaan met (culturele) verschillen? (H. Brouwers, kiezen voor het jonge kind, blz 161) Voorbeelden zijn uitgewerkt in het interview (bijlage 4)
Volgens Koglberg zitten kleuters in de preconventionele fase. Wat goed of slecht is, is gebaseerd op de directe gevolgen ervan. ( T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 132) Bij leerling K geldt dit ook. Als leerling K gewaarschuwd wordt, reageert hij daar direct op. Tijdens het interview is dit naar voren gekomen ( Bijlage 4 )
Stimulerende factoren
Leerling K is sociaal naar andere kinderen.
leerling K heeft een goede luister en werkhouding.
Leerling K is heel nieuwsgierig
Belemmerende factoren
Leerling K heeft heel veel vrienden in de klas. Hij kiest dan ook vaak wat zijn vrienden eigenlijk willen. Hij kiest niet voor zichzelf.
Vraagt veel bevestiging als hij aan het werken is.
Leerling K neemt vaak te snel het initiatief. Waardoor andere kinderen niet gekozen worden.
Cognitieve ontwikkeling
Jonge kinderen hebben de neiging om leven toe te kennen aan niet-levende dingen. (T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 139)
Leerling K speelt graag in de boerderijhoek. Dat zie ik, doordat hij aan mij steeds vraagt of hij er mag spelen. In de observatie (nummer 2) kan je zien dat leerling K een knuffel een flesje geeft. Dat hoort bij het magische denken.
Piagets conservatieproef: een hoeveelheid vloeistof die is overgegoten in een smaller glad wordt door kinderen die niet kunnen conserveren als meer gezien. Je giet van een glas gevuld met vloeistof de hoeveelheid in een ander glas. De kinderen zien dat er evenveel vloeistof inzit als daarvoor. (H. Brouwers, Kiezen voor het jonge kind, blz 44) Leerling K is een oudere kleuter. Hij heeft conservatieproef al goed door. ik heb deze informatie gehaald uit een kringactiviteit.
Jonge kinderen bekijken de wereld vanuit één standpunt: hun eigen gezichtspunt. Ze kunnen zich nog niet verplaatsen in hoe de ander de wereld ziet. ( T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 139) Je kan merken dat leerling K al een oudere kleuter is. Hij kiest namelijk juist niet voor zichzelf. Hij zal eerder kiezen wat een vriendje leuk vindt en dan met hem/haar gaan spelen.
Fysiek/motorische ontwikkeling
Leerling K heeft al de juiste pengreep. Dat heb ik waargenomen tijdens het tekenen en schrijven van leerling K. Bij kleuters tussen de vijf en zes jaar verlopen de bewegingen van de vingers steeds soepeler vanuit de pols. De pols schuift mee met de vingers, Het potlood wordt vastgehouden tussen duim en wijsvinger, met de middelvinger als ondersteuning (pengreep) ( T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 113)
Oudere kleuters zetten bij het gooien van een bal al een voet naar voren, zodat ze als ze de bal hebben losgelaten niet meer naar voren vallen. (T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 110) Tijdens het buitenspelen heb ik samen met leerling K een balspel gedaan. Leerling K moest van mij een bal vangen. Hier heb ik gezien dat hij al een voet naar voren zet tijdens het vangen van de bal. Hij zet zijn rechtervoet naar voren.
In de kleutertijd vormt het kind een zogenoemde handvoorkeur: het kind wordt links- of rechtshandig. (Pedagogiek voor de onderwijsassistent, uitgever Angerenstein, blz 64) Leerling K heeft de voorkeur voor zijn rechterhand. Hij pakt voorwerpen met zijn rechterhand, ook schrijft hij met rechts. Ook zet hij eerst zijn rechterbeen voor als hij gaat lopen.
Identiteitsontwikkeling
Vanuit observatie 2 is te zien dat leerling K ook zelf actie onderneemt. Hij speelt zelf ook in de hoek. En pakt nieuwe materialen om mee aan de slag te gaan. Normaal ontwikkelde kleuters willen zelf dingen doen, zelf ondernemen en ontdekken, zelf autonoom zijn (T Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 130)
Leerling K kan zich makkelijk aanpassen aan een niuewe omgeving of situatie. In bijlage 1 is te zien dat leerling K rustig en geconcentreerd is als er een nieuwe leerkracht in de klas is. Kleuters hebben de behoefte aan een omgeving met duidelijkheid en zekerheid. Het kan gaan om de stoffelijke omgeving ( het klaslokaal), maar ook om de geestelijke omgeving (de aanwezige begripvolle begeleiding van een volwassene). (T. Hooijmaaijers, ontwikkelingspsychologie, blz 130)
Kinderen kunnen een negatief zelfbeeld, een positief zelfbeeld hebben of een gebrekkig zelfbeeld. Het zelfbeeld heeft te maken met hoe een kind over zichzelf denkt. En of hij/zij er toe doet. (H. Brouwers, Kiezen voor het jonge kind, blz 76) Leerling K heeft een positief zelfbeeld. Leerling K kan goed vertellen wat hij goed kan en wat hij wilt leren. Deze gegevens heb ik uit het interview gehaald.