Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Klassieke modellen van persoonlijkheid, Topische aspect van de verklaring;…
-
-
De module Psychologie en persoonlijkheid is opgebouwd uit 6 lessen. De volgende onderwerpen worden in de lessen behandeld:
- Wat is persoonlijkheid?
Visies op persoonlijkheid
Persoonlijkheidsmodellen
Persoonlijkheid en het leven van alledag
Het meten van persoonlijkheid en intelligentie
De abnormale persoonlijkheid
Na het volgen van de lessen en het bestuderen van de theorie kunt u:
de belangrijkste stromingen uit de persoonlijkheidspsychologie beschrijven.
beschrijven hoe de persoonlijkheid zich gedurende de levensloop ontwikkelt.
begrippen en theorieën uit intelligentietheorieen en de persoonlijkheidspsychologie toepassen op casuïstiek.
een voorlopige analyse maken van de eigen of andermans persoonlijkheid.
uitleggen welke gevolgen bepaalde persoonlijkheidseigenschappen kunnen hebben voor het dagelijkse functioneren, als het gaat om bijvoorbeeld relaties, gezondheid en werk.
uitleggen hoe psychologen onderzoek doen naar persoonlijkheid en intelligentie.
-
Tijdens deze module maakt u gebruik van het volgende studiemateriaal:
Barelds, D.P.H. & Dijkstra, P. (red., 2016). Inleiding in de persoonlijkheidspsychologie. Amsterdam: Boom.
Ook de volgende artikelen behoren tot de verplichte literatuur:
les 1: Mayer, J.D. (2007/2008). The big questions of personality psychology: Defining common pursuits of the discipline. Imagination, Cognition & Personality, 27, 3-26. Zie: http://www.unh.edu/personalitylab/Assets/reprints-public/RP2007a-Mayer.pdf
Les 3: Park, N., Peterson, C., & Seligman, M.E.P. (2004). Strengths of character and wellbeing. Journal of Social and Clinical Psychology, 23, 603-619.
Les 5: Silvera, D. H., Martinussen, M. & Dahl, T. I. (2001). The Tromso Social Intelligence Scale, a self-report measure of social intelligence. Scandinavian Journal of Psychology, 42, 313-319.
- Persoonlijkheid: persoonlijkheidstrekken zijn algemene kenmerken die ieder individu in een bepaalde mate heeft zoals extraversie of neurocitisme en die binnen dat individu niet of nauwelijks over tijd of situatie varieeren. De stabiliteit van trekken zorgt ervoor dat we iemands gedrag redelijk betrouwbaar kunnen voorspellen (bijv. bij succes in een bepaalde functie
- begin 20e eeuw gedachtengang: persoonlijkheid is de eenheid van denken, voelen en handelen die een menselijk organisme tot een persoon maakt. Feitelijk onderbouwd dit meer dan je vermogen om vrije keuzes te maken (bewust planmatig handelen)/- hangt nauw samen met de klinische praktijk. Mensen met een angst/depressie/psychose/persoonlijkheidsstoornis en de hiermee gepaarde vermijding/lusteloosheid/waan en rigiditeit hebben een opmerkelijk gebrek aan keuzevrijheid. Dit roept de vraag op of mensen uberhaupt een vrije keuze voor een bepaald gedrag kunnen maken. Hierover wordt van mening verschild door:
Sigmund Freud; persoonlijkheid wordt vormgegeven door de onbewuste dynamiek tussen ID, EGO en Super-ego. Ego zet de seksuele en agressieve driften van de ID om in concreet gedrag maar gebruikt ook afweermechanismen die de keuzeruimte (tijdelijk) beperken. Het superego verbiedt het hebben van bepaalde wensen helemaal, met verdringing en symptoomvorming tot gevolg. > Inzicht in de onbewuste dynamiek heft symptomen op en maakt van de neurotische patient (weer) meer een vrij kiezende en handelende persoon.
Fred Skinner; er bestaat geen innerlijke persoonlijkheid maar is er sprake van gedrag dat wij aan de buitenkant vertonen. Gedrag dat van buitenaf lijkt te komen (bv zelfbeheersing) is een vorm van gedrag dat de condities van ander gedrag zo manipuleert dat de waarschijnlijkheid van dat gedrag verandert. > Effectieve zelfbeheersing wordt beperkt door **excessieve straf* die star pathologisch gedrag in de hand werkt.> In een niet straffende omgeving kan zulk gedrag uitdoven.*> Ook zijn aversief beheersende instituten maakbaar, hierom kan naast psychotherapie ook een nieuw cultuurontwerp effectieve zelfbeheersing doen toenemen. Met zijn dierenonderzoek stuit Skinner op een nieuwe vorm van conditionering------->
Carl Rogers; persoonlijkheid wordt gevormd door de interactie tussen het zaadje voor groei dat ieder mens in zich draagt (= de actualisatietendens) en de condities die door anderen geschapen moeten worden om tot bloei te kunnen komen (door onvolwaardelijke waardering, empathie en congruentie). Nadrukkelijk aanwezig hiervoor moet zijn: sturing, controle en vorming van buitenaf anders scheefgroei en afdrijving van zijn organisache waardering. Als de mens in de juiste groeicondities is geplaatst dan zal hij zich ontwikkelen tot een bloeiende persoonlijkheid. Hij wordt dan een persoon van de toekomst die op prosociale en authentieke wijze volledig zelfsturend is.
George Kelly; vat iemands persoonlijkheid samen met het constructsysteem dat die persoon op een bepaald moment van de wereld, anderen en zichzelf heeft. Persoonlijkheid is geen statisch gegeven maar een voortdurend proces van toetsing en herconstructie. Wie jij vandaag bent zegt niets over wie je morgen kunt zijn.
Psycho-analyse; wat bepaald jouw gedrag? Het is niet vanzelfsprekend dat de psychische motivatie en bewustzijn samenvallen. Je bent je lang niet van alle wensen, voorstellingen en bedoelingen bewust. VB niet willen snoepen en toch doen wijst op onbedoeld, ongewild en niet voorspelbaar gedrag dat reden vormt dat iets anders waar jij geen weet van hebt 'jouw' gedrag aanstuurt. 'je bent geen baas in eigen huis'.
een klinische ervaring ligt hieraan ten grondslag bv hysterie. Vrije handeligskeuze kan toe- en afnemen: symboliek; *wat komt voor wat in de plaats? (niet kunnen drinken komt voort uit walging) conclusie: psyche is dynamisch*
-
een complex; situatie van tegenstrijdige conflicterende wensen die zich concentreren rondom een object.
Positieve bekrachtiger; meer responsen bij een positieve bekrachtiger. Extinctie; respons neemt af als er geen positieve consequenties zijn, gedrag dooft uit. (hierbij is geen positieve stimulans aan te pas gekomen! gedrag is geen reflex)
fixatie; een complex gekoppeld aan een object, hierdoor komt symptomatisch gedrag voort.
-
-
een drift; is een aandrang die aanhoudt tot hij bevredigd is. Zoniet dan volgt frustratie. Een drift kent vaak een object (bv eten). Bij seksuele en agressieve driften ontbreekt het aan 1 bepaald object, gedrag of doel. Ze hebben een onderliggend doel; het is gewoon lekker en voelt seksueel, het wordt ondernomen om de lust zelf.
Libido/begeerte; 'stroomstagnatie in elektrisch circuit oftewel wanneer psychische energie ee n object bezet of investeert.
Psychische expressies: 1. wens is de bezetting van een object. 2. Wensvervulling is de ontlading van de libidinale spanning (=lust) en 3. Onlust is de spanning en frustratie van de wensvervulliing. Lustprincipe; Het psychische principe dat de spanningsreductie van libido bepaalt
Driften verklaren de verplaatsing van wensen en lusten verklaren de kracht van de driften. Driften kennen geen eigen specifiek object en hebben
Psychische structuur; bron van seks. en agr. driften die het hele psychische apparaat met libido aandrijft. ID (latijn voor ' het' `0vormt de aangeboren driftmatige basis en is een en al impuls (volledig onbewust en afhankelijk van:) EGO (ik) en is bemiddelaar/portier van impulsieve wensen. Dat wat EGO filtert en afhoudt wordt afweermechnisme (bv. verdringing of rationalisatie (of pseudomotivatie) genoemd. Het doel is om onlust tot een minimum te beperken. Het anticipeert op consequenties in de buitenwereld en maakt de afweging of lustbevrediging hier en nu eventuele onlust op een later moment waard is>het REALITEITSPRINCIPE (deze vraagt om tijdelijk uitstel van ontlading)
Spanning tussen ID en EGO is neurotische angst. Spanning tussen EGO en SUPER EGO is schuldgevoel (vorm van zelfbestraffing)
Superego(boven ik). Metawens is een negatieve wens over een wens (kind wil met ouder trouwen/immoreel lust en haat richting ouders). Met het afweermechnisme identificatie voltrekt het ego in zichzelf de opriching van Superego. Het super ego legt het ego een cultuur op; het moriliteitsprincipe uit zich in sociale veiligheid Deze formuleert metawensen in de trant van het niet mogen hebben van bepaalde wensen met algehele driftverzaking tot gevolg.
Neurotische angst: als iemand zich door onbewuste motivatie verwijdert van een object van lustbevrediging, dit levert een libidinale spanning op die als neurotische angst ervaren wordt. Je begint je ongemakkelijk te voelen maar weet niet waarom. Het conflict tussen ID en EGO speelt zich onbewust af. De neurotische reactie wordt getypeerd door verdringing van de onbevredigde impuls waardoor het EGO niet weet dat het gemis van een lustobject de eigenlijke, psychische oorzaak van zijn angst vormt. Verplaatsing is het gevolg: het EGO zal zijn angst op externe factoren en omstandigheden projecteren en vervolgens alles uit de kast halen om het 'externe gevaar' te vermijden. Ook projectie is een afweermechnisme vb jongen crush op meisje en stopt dit weg; alle andere jongens zijn in zijn ogen dan een casanova tegen wie hij het meisje in bescherming moet nemen.
geintrojecteerd: het verinnerlijken van bv. de concurrent ouder als morele straffende ouder. Oftewel het ombuigen van agressieve driften die zich voorheen naar buiten richten nu naar binnen om ze als straf te ontladen op het EGO.
Behaviorisme (radicaal); vb witte kamer/dans/beloning. Effectief gedrag ook al gold dat niet voor je gedachten, emoties en motivaties die daaraan vooraf gingen. Skinner was een experimenteel dieronderzoeker.
cumulatieve responsfrequenties; hiermee komt een beeld van gedrag door de tijd heen naar voren. (meet geen reactietijden)
-
Primaire bekrachtiger (niet aangeleerd zoals drinken/warmte/seksuele stimulatie; prettige consequenties). Avesieve stimulatie vb pijn of kou.
Waar eerder Pavlov geconditioneerde stimulus bij dieren aantoonde (geluid versus fysiologisch respons (bv kwijlen)) is er bij Skinner sprake van toevallig optredend fysiek gedrag (omlaag duwen hendeltje bv) dat wordt geconditioneerd. Operant gedrag en Operante conditionering; hiervan spreekt Skinner> omdat de bekrachtiging van gedrag afhangt van consequenties die dat gedrag in het verleden heeft voortgebracht
Positieve bekrachtiging: bij het verschijnen van een bekrachtiger. Negatieve bekrachtiging; als het gedrag bij het wegnemen van een aversieve stimulatie wordt waarschijnlijk herhaald.
het geven van aversieve stimulatie (een tik) is een positieve straf. Het wegnemen van een bekrachtiger (bv een toetje) is een negatieve straf.