Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Psychiatrie (gehechtheidsrelatie: relatie waar vertrouwen en veiligheid en…
Psychiatrie
gehechtheidsrelatie: relatie waar vertrouwen en veiligheid en centraal staat
gehechtheid: affectieve band tussen 2 personen die hen over tijd en ruimte verbind
gehechtheidsgedrag: elke vorm van gedrag die bijdraagt aan gehechtheid
- gehechtheidsgedrag wordt geactiveerd door interne en externe factoren, vaak stressvolle situaties
- reguleren van stress wordt bij kinderen gedaan door terug te gaan naar de secure base
4 gehechtheidsrepresentaties:
- autonome: veilig gehecht, men heeft een levendige kijk op het leven
- gereserveerde: vermijdend gehecht, men ontkent effecten van vroegere ervaringen
- gepreoccupeerde: ambivalent gehecht, men is boos op ouders en probeert aan verwachtingen te voldoen
- onverwerkte: gedesorganiseerd gehecht, men heeft geen besef van realiteit en legt de schuld bij zichzelf
fasen van gehechtheid tot 2 jaar:
- voor de geboorte: vanaf 6 maanden in de baarmoeder kan het kind voelen wat de moeder voelt, als de moeder positieve gevoelens ervaart, heeft dat een positief effect op de hechting.
- direct na de geboorte: hoe gezonder het kind, hoe makkelijker de hechting. in de eerste maanden hecht het kind nog niet want het kan geen onderscheid maken tussen mensen.
- eerste levensmaanden: na 3 maanden kan het kind mensen onderscheiden, ouders hechten zich en blijven in de buurt. in deze periode vindt matching plaats, de ouders passen zich aan aan het ritme van de baby, als het lukt ontstaat er attunement, als het mislukt ontstaat er mismatchment. als ouders positief gedrag vertonen is er meer kans op hechting.
- na de eerste 6 maanden hebben kinderen een voorkeur voor specifieke personen
gehechtheid na 2 jaar:
- in het begin is lichamelijke nabijheid heel erg belangrijk, later zijn cognitieve vermogens belangrijk. vanaf 3 jaar houdt het kind rekening met het hechtingspersoon, ook is er meer vertrouwen voor andere hechtingspersonen.
5 aspecten van hechting:
- biologische verankering: ligt biologisch vast, maar invulling is cultureel afhankelijk
- kind, ouders en opvoedsituatie: aspecten om gehechtheid te beoordelen
- mentale representaties: ervaringen met hechting vormen basis kijk op nieuwe situaties
- gehechtheid is een proces
- gehechtheidsrelaties vormen samen een netwerk
vreemde situatie procedure van ainsworth:
moeder kind en vreemde zijn in een ruimte, moeder gaat weg, moeder komt terug, moeder gaat weg en vreemde gaat weg, vreemde komt terug, moeder komt terug en vreemde gaat weer weg.
methode laat zien:
- bereidheid van het kind om een vreemde situatie te onderzoeken
- reactie van het kind bij scheiding van een individu
- reactie van het kind op een onbekende
- reactie van het kind bij hereniging
soorten hechting:
- veilig
- onveilig:
- vermijdend
- ambivalent: klampen zich vast aan verzorger, willen verder geen contact
- gedesorganiseerd: huilen om verzorger, maar negeren als de verzorger terug komt, in de war
hechtingsstoornissen:
- risicogroep zijn de onveilig en gedesorganiseerd gehechte kinderen.
- reactieve/geremde hechtingsstoornis:
- zijn emotioneel teruggetrokken
- laten bijna geen hechtingsgedrag zien
-3 symptomen:
- gebrek aan sociale en emotionele relaties
- beperkte positieve gevoelens
- periodes van onverklaarbaar boos gedrag in niet bedreigende situaties met volwassen opvoeders
- willekeurig sociale ontremde hechtingsstoornis => kinderen lijken kritiekloos. oorzaak is continu wisselende opvoeders. ze zijn niet selectief en willekeurig gehecht aan wie dan ook, kan ook voorkomen bij veilig gehechte kinderen. het wordt niet meer gezien als niet gepast sociaal gedrag dan een stoornis, er zijn 4 criteria waarvan een kind minimaal 2 moet hebben:
- geen reserve bij benadering vreemden
- sprake van openlijk familiair gedrag waarbij fysieke en culturele grenzen overschreden worden.
- kind controleert in een onbekende omgeving niet op de opvoeder er is
- kind gaat gemakkelijk met onbekende mee
differentiaaldiagnose hechting:
- vermijdend/restrictieve voedeselinname stoornis: kind laat zich niet troosten tijdens het voeden
- ASS: men heeft dezelfde problemen binnen sociale relaties
- VB: moeilijkheden met hechten
- ADHD: impulsieve lijkt op ontremde hechtingsstoornis
- PTSS: dezelfde oorzaak (traumatische ervaring)
- gedragsstoornis: op latere leeftijd niet goed zichtbaar door het agressieve, impulsieve gedrag
- stemmingsstoornissen/angst: kinderen met een reactieve hechtingsstoornis zijn vaak ook bang
comorbiditeit met gedragsproblemen en PTSS
komt vaker voor bij kinderen uit heftige situaties
jongens en meisjes hebben dezelfde kans
hechting is per cultuur anders, dit is afhankelijk van de culturele normen binnen de opvoeding, het aantal opvoeders en de invloed van het SES
- risicofactoren:
- de ouders: mishandeling
- het kind: een handicap
- omgeving: al heel snel een tweede kind
- reactieve/geremde hechtingsstoornis valt goed te behandeling in tegenstelling tot ontremde stoornis
- in ziekenhuizen kunnen ouders bij hun kind blijven slapen, een goede kind tussen kind en hulpverlener werken ook beschermend -> preventie en behandeling
- voor kinderen tussen 2 en 6 jaar met gedragsproblemen en problemen binnen de hechting -> basic trust
H1
- Psychopathologie: deelgebied van psychiatrie/psychologie, houdt zich bezig met beschrijven van oorzaken, stoornissen en behandelingen.
- psychiatrie: medisch specialisme gericht op diagnostiek en behandeling van psychische stoornissen
- psycholoog: persoon heeft unversitaire studie psychologie afgerond
- GZ-psycholoog: persoon heeft een aanvullende opleiding gevolgd en staat in het BIG-register
- psychotherapeut: na een studie psychologie een vervolg studie gedaan
- psychiater: na een studie geneeskunde een specialisatie gedaan, mag ook medicatie uitschrijven
- psychische stoornissen: geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen dat gekenmerkt wordt door een stoornis in het functioneren
- criteria voor afwijkend gedrag:
uitzonderlijk gedrag
sociaal afwijkend gedrag
foute perceptie/ interpretatie van de werkelijkheid
aanzienlijk emotioneel lijden van een persoon
onaangepast/contraproductief gedrag
gevaar voor zichzelf en anderen
-
redenen om gedrag te classificeren:
- het is de basis van de wetenschap
- op basis van classificaties kunnen belangrijke beslissingen worden genomen
- door classificaties kunnen ziekten worden voorspeld
- door classificaties kunnen onderzoekers populaties met dezelfde soort afwijkend gedrag onderscheiden
kenmerken van de DSM IV:
- het beschrijft diagnostische kenmerken/symptomen van afwijkend gedrag, maar het geeft geen verklaringen
- geestelijke toestand wordt beoordeeld a.d.h.v. 5 assen:
- klinische stoornissen
- persoonlijkheidsstoornissen/zwakzinnigheid
-somatische aadoeningen
- psychosociale/omgevingsproblemen
- globale beoordeling van het functioneren a.d.h.v. de GAF-score
voor en nadelen DSM:
voordelen -> de mogelijkheid om klachten/ andere gegevens te vergelijken met specifieke normen en behandelaars worden gedwongen om naar meerdere aspecten te kijken.
nadelen -> vraagetekens bij de criteria, onduidelijk waar dit op wordt gebaseerd, leunt teveel op het biologische model, te veel nadruk op het categoriseren van stoornissen
-
H2
genotype => alles wat vastgesteld is in de genetische code (DNA)
fenotype => alles wat waarneembaar is aan een persoon
proband => het eerste geval van een bepaalde stoornis
diathese stress model:
het diathese stressmodel is gebaseerd op het idee dat afwijkend gedrag voortkomt uit de interactie tussen aanleg voor een bepaalde stoornis en stressvolle situaties
- diathese = aanleg/kwetsbaarheid voor een bepaalde stoornis
- een stoornis ontwikkelt zich volgens dit model als er genoeg diathese is en genoeg stressvolle gebeurtenissen.
zenuwstelsel:
het zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen, een neuron is een cellichaam. uit het cellichaam steken dendrieten
deze uitlopers ontvangen de zenuwimpulsen. iedere neuron heeft een axon, iedere axon eindigt in een eindknopje. om een boodschap te sturen gebruikt een neuron neurotransmitters. tussen het versturende en de ontvangende neuron zit de synaptische spleet. op de dendriet worden de boodschappen ontvangen op de receptorplaats. onregelmatigheden in neurotransmitters zorgen voor abnormale gedragspatronen.
- centrale zenuwstelsel (de hersenen en het ruggenmerg): dit loopt van het ruggenmerg naar de achterhersenen, die bestaat uit de medule, de pons en het cerebellum. het gaat daarna door naar de middenhersenen waar door de zenuwbanen lopen die voor met achter verbindt. daarna gaat het door naar de voorhersenen die bestaat uit de thalamus, de hypothalamus, het lymbische systeem, de basale ganglia en het cerebrum.
- perifere zenuwstelsel: bestaat uit het autonome en het somatische zenuwstelsel. het verbindt de hersenen met de buitenwereld. het somatische zenuwstelsel is verantwoordelijk voor transport van info van de zintuigen naar de hersenen en van de hersenen naar de skeletspieren. het autonome zenuwstelsel is verantwoordelijk voor het aansturen van de klieren en onbewuste lichaamsprocessen. het bestaat uit 2 delen, het sympatische zenuwstelsel (kan verhoogd arousal teweeg brengen, 'niet zo sympatiek', speelt een rol bij angst) en het parasympatische zenuwstelsel (kan arousal verlagen en zorgt er voor dat de energie reserves opnieuw worden aangevult)
biologisch georienteerde therapieen:
- medicatie: psychofarmacologie: wetenschappelijk gebied dat de effecten onderzoekt van therapeutische/ psychotrope medicijnen:
- angstremmers: medicijnen tegen angst/hoge spierspanning
- antidepressiva
- stemmingsstabillisatoren
- andere interventies:
- ECT=> elektroconvulsietherapie = ernstige schokken om ernstige depressie te behandelen
Biopsychosociaal perspectief
een theorie die kijkt naar de samenhang tussen het biologische, sociale en het psychologische perspectief en de samenhang hiertussen
wanneer komt een aandoening in een classificatie systeem
als er sprake is van emotioneel lijden, ernstige belemmeringen in het functioneren en als de belemmering langer duurt en als het geen 'normale reactie' is binnen de context.
kenmerken voor afwijkend gedrag:
- het gedrag is uitzonderlijk
- het is sociaal afwijkend gedrag
- men heeft een foute perceptie/interpretatie van de werkelijkheid
- er is sprake van aanzienlijk emotioneel lijden van het persoon
- men vertoont onaangepast/contraproductief gedrag
- men is een gevaar voor zichzelf en anderen