Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Leeftijden (De schoolperiode (6-12 jaar)
Komt goeddeels overeen met de…
Leeftijden
De schoolperiode (6-12 jaar)
Komt goeddeels overeen met de basisschoolperiode. Onderwijs speelt een belangrijke rol. Kinderen ontmoeten in deze periode veel andere kinderen door sport- of hobbyactiviteiten.
Gezin, groep 3-8 basisschool, buurt, naschoolse opvang, sport- en/ of hobbyclub
• Cognitieve ontwikkeling staat centraal
• Sociale contacten verbreden zich
Freud onderscheidde de volgende ontwikkelingsstadia van psychoseksuele:
Latentiefase: 6 tot 12 jaar, heet latentiefase omdat het kind de seksualiteit onderdrukt of kanaliseert. Het is de stilte voor de storm van de puberteit.
Verloop van de sekserolontwikkeling:
vanaf 6 jaar: seksespecifieke interesses en prestaties
- meer flexibele sekserolopvatting (ik blijf een jongen, ook al speel ik met poppen)
- kennis dat geslacht onveranderlijk is (geslachtsconstantie)
Flavell deed onderzoek naar verschillende niveaus van dit perspectief nemen. Hij onderscheidde drie niveaus: (in een ander verplaatsen)
- Zich verplaatsen in het motief van de ander (7-10 jaar).
- Zich verplaatsen in het perspectief nemen van de ander – wederzijds perspectief nemen (vanaf 11 jaar).
Piaget was niet alleen in de cognitieve maar ook in de morele ontwikkeling geïnteresseerd. Hij ontdekte het volgende:
Vanaf een jaar of zeven krijgt het kind behoefte aan consistentie en logische samenhang tussen regels onderling en regels en gedrag.
Piaget beschrijft de cognitieve ontwikkeling in vier stadia:
- Concreet operationele stadium (6 – 12 jaar):
Kenmerk is dat representaties dynamisch maar concreet zijn. Vaardigheden: mentale operaties, meerdere aspecten bij een probleem betrekken. Beperkingen: geen abstractie. Het kind in dit stadium kan meerdere aspecten bij een probleem betrekken (geen centratie meer) en krijgt oog voor het proces waarin dingen veranderen. Hij kan een mentale operatie (gedachtehandeling) uitvoeren. Dit wordt gedemonstreerd aan de hand van de conservatie-experimenten. Voorwaarde is dat het om concrete situaties gaat.
De taalontwikkeling in vier perioden:
- Schoolperiode: verfijning en uitbreiding van de woordenschat. Het semantische aspect van taalverwerving loopt synchroon met de cognitieve ontwikkeling. Met ongeveer vijf jaar krijgen kinderen metalinguïstisch bewustzijn. Door schriftelijke taalverwerving (lezen en taallessen) wordt de woordenschat flink uitgebreid en wordt kennis van grammatica, uitdrukkingen en stijlfiguren vergroot.
De rol van de ouders verandert in de loop der tijd:
c. basisschoolperiode: ondersteunen leerproces
Microsysteem: Gezin + school +buurt
Oudere kinderen worden vooral angstig voor realistische beelden. Toenemende empathie maakt dat waargenomen angst van anderen hen zelf ook angstiger maakt. Meisjes tonen meer angst dan jongens en dreigende beelden versterken vooral reeds bestaande angsten (een kind dat al bang is voor spinnen wordt van een spin op het scherm nog angstiger).
De babyperiode (0-12 maanden)
Het kind kan nog niet lopen en de motorische ontwikkeling gaat razendsnel. In deze periode ontstaat de eerste gehechtheidsrelatie.
Gezin, kinderopvang
• Snelle groei en ontwikkeling
• Eerste gehechtheidsrelatie
Freud onderscheidde de volgende ontwikkelingsstadia van psychoseksuele:
Orale fase: 0 tot 1 jaar, de mond is de erogene zone. Het Es is alom aanwezig en er bestaat een sterke orale behoefte die de baby wil bevredigen.
Hoofdstuk 3
Tijdens de zwangerschap zijn drie fasen te onderscheiden:
Bevruchte eicel: 0-2 weken. Eicel en zaadcel versmelten en de eicel is bevrucht. De celdeling wordt in gang gezet en de cel nestelt zich in de baarmoeder. De eicel scheidt een zwangerschapshormoon af dat de menstruatie voorkomt. Hieraan merkt een vrouw dat zij zwanger is.
Embryo: 2-8 weken. In 40 dagen worden de structuren van het menselijk lichaam binnen drie cellagen gevormd. Vanuit het endoderm vormen zich de inwendige organen. Vanuit het mesoderm vormen zich het skelet, de spieren, het hart en de geslachtsorganen. Vanuit het ectoderm vormen zich de huid, het haar, de zintuigen en het zenuwstelsel. Aan het einde van de derde week is er al een primitief hart. De botvorming begint rond de achtste week en luidt het einde van deze fase in.
Foetus: 9-38 weken. Verdere groei en ontwikkeling. Vanaf de derde maand gaat de foetus steeds meer reageren op prikkels, vanaf de vierde maand kan de moeder dit voelen. In de achtste maand voorziet het moederlichaam de foetus van antistoffen en in de laatste drie maanden groeien vooral de hersenen erg snel.
-
1 maand: Draait hoofd in buikligging van het ene oor naar het andere. Volgt bewegend object met de ogen.
3 maanden: Richt hoofd op in buikligging Reikt naar bungelende speeltjes
Kan ringvormig voorwerp vasthouden Kijkt naar de handen
5 maanden: Houdt hoofd recht bij rechtop houden Rolt om Kan voorwerpen pakken en vasthouden
7 maanden: Kan zonder steun zitten, Pakt met de ene hand voorwerp uit de andere hand
9 maanden: Kruipt of schuift vooruit op handen en voeten Trekt zich op tot staan
Pakt kleine voorwerpen met duim en wijsvinger (pincetgreep)
12 maanden: Gaat zitten vanuit buikligging Loopt met steun Drinkt uit beker
14 maanden: Loopt zelfstandig
De taalontwikkeling in vier perioden:
- Prelinguale periode (0-1 jaar): geen herkenbare woorden. Onderscheid van fonemen (kleinste betekenisvolle klanken). Produceren van de eerste spraakklanken door reeksen klinkers (vocaliseren) en daarna brabbelen (herhaalde medeklinker-klinkercombinaties). Rond de zeven maanden brabbelt het kind alleen als er iemand luistert en zwijgt wanneer iemand tegen hem praat. Een belangrijk uitgangspunt van de communicatie. De omgevingsinvloed blijkt uit het feit dat het kind brabbelt in klanken die typisch zijn voor zijn moedertaal.
De ontwikkeling van gehechtheid geschiedt in vijf fasen:
- 0-5 maanden: gehechtheid nog niet aanwezig
- 5-7 maanden: voorkeur voor één of enkele vertrouwde opvoeders
- 7-12 maanden: sterke voorkeur voor gehechtheidsfiguur
Piaget beschrijft de cognitieve ontwikkeling in vier stadia:
- Sensomotorische stadium (0 -2 jaar):
het kenmerk hiervan is denken door te handelen. Vaardigheden: objectpermanentie, eerste representaties en indirecte imitatie. Objectpermanentie is het besef dat een object (of persoon) niet ophoudt te bestaan als het niet meer zichtbaar is. Piaget onderzocht dit door voorwerpen (al of niet zichtbaar voor het kind) te verstoppen en te observeren of het kind naar het verdwenen object op zoek ging. Met representaties wordt bedoeld dat het kind zich een voorstelling van iets kan maken en die voorstelling op een later tijdstip kan oproepen. Hierdoor wordt het mogelijk dat hij een handeling of gebeurtenis die hij gezien heeft op een later moment kan nadoen.
De rol van de ouders verandert in de loop der tijd:
a. babytijd: lichamelijke verzorging en activeren van de zelfredzaamheid
Microsysteem: ouders
Kenmerken ouderrolVerzorging/veiligheid
-
De kleuterperiode (4-6 jaar)
Kleuters zijn meer op andere kinderen gericht dan peuters en beschikken over een rijke fantasie.
De ontwikkeling van gehechtheid geschiedt in vijf fasen:
- vanaf 4 jaar: hechtingsdrang neemt af, meerdere gehechtheidsrelaties mogelijk.
Piaget was niet alleen in de cognitieve maar ook in de morele ontwikkeling geïnteresseerd. Hij ontdekte het volgende:
• Kleuters hanteren de regels star en absoluut, er worden geen uitzonderingen gemaakt en met intentie (goed of slecht bedoeld) wordt geen rekening gehouden.
Freud onderscheidde de volgende ontwikkelingsstadia van psychoseksuele:
• Fallische fase: 3 tot 6 jaar, het genitale gebied is de erogene zone. Het Über-ich komt tot ontwikkeling wanneer het kind zich identificeert met de ouder en diens morele waarden.
Angst voor beelden leren we op dezelfde manier aan als angstaanjagende
situaties in de realiteit. Ook hier zijn het de jonge kinderen (tot zes jaar) die van dreigende
beelden het meest angstig worden. Het onderscheid tussen ‘echt’ en ‘nep’ kunnen ze nog niet maken. Ook in veel populaire kinderfilms komen angstaanjagende scènes voor.
Gezin, groep 1-2 basisschool, buurt, naschoolse opvang
• Sociale ontwikkeling neemt toe
• Speelt met veel fantasie
Flavell deed onderzoek naar verschillende niveaus van dit perspectief nemen. Hij onderscheidde drie niveaus: (in een ander verplaatsen)
- Geen perspectief nemen (4-6 jaar).
-
De adolescentie (12-18 jaar)
Het begin hiervan is de puberteit, de periode van geslachtsrijping. Het overgrote deel van de jeugdigen in deze groep volgt voorgezet onderwijs. Een belangrijk aspect is de ontwikkeling van seksualiteit en identiteit.
Gezin, voortgezet onderwijs, leeftijdsgenoten (peers)
• Lichamelijke verandering door puberteit
• Begin seksuele belangstelling
• Identiteitsontwikkeling
Freud onderscheidde de volgende ontwikkelingsstadia van psychoseksuele:
Genitale fase: Vanaf 12 jaar, de genitale zone wordt door lichamelijke veranderingen een centrum van erotische genoegens. De puberteit begint en de puber gaat op een seksuele verkenningstocht.
Piaget beschrijft de cognitieve ontwikkeling in vier stadia:
- Formeel operationele stadium (vanaf 12 jaar):
kenmerk is dat representaties dynamisch en abstract zijn. Vaardigheden: hypothetisch/deductief redeneren en abstractievermogen. De mentale operatie maakt zich nu los van de concrete inhoud waardoor abstract en logisch denken mogelijk wordt. Hypothetisch deductief redeneren is een vorm van probleem oplossen waarbij alle mogelijkheden worden geïnventariseerd en systematisch worden getoetst.
Piaget was niet alleen in de cognitieve maar ook in de morele ontwikkeling geïnteresseerd. Hij ontdekte het volgende:
• Het wat oudere schoolkind gaat de regels relativeren en houdt rekening met de intentie. Iets wat per ongeluk fout gaat is minder erg dan iets wat je opzettelijk fout doet.
Verloop van de sekserolontwikkeling:
Adolescentie: extra dimensie door seksuele belangstelling (daardoor soms tijdelijk terugval in rigide sekserolopvatting)
- voltooiing geslachtsidentiteit (na persoonlijke keuzes als seksuele voorkeur).
De rol van de ouders verandert in de loop der tijd:
d. adolescentie: meer op de achtergrond, invloed op toekomstgerichte keuzes.
Microsysteem: Gezin + school +buurt
Kenmerken ouderrol: ‘Achterwachtfunctie’ minder zichtbaar, toch onmisbaar
Overig
Temperamentverschillen(temperamentclusters):
- het moeilijke kind – 10% van de NYLS-populatie: onregelmatig ritme, terugtrekking, langzame aanpassing, veel en intens negatief gedrag, heftige reacties en veel huilen
- het gemakkelijke kind – 40% van de NYLS-populatie: regelmatig ritme, positieve reactie op prikkels, makkelijke aanpassing, mild en opgewekt gestemd
- de langzame starter – 15% van de NYLS-populatie: langzame veranderingen, neutrale regelmaat en toenadering
De overige 35% liet zich niet goed indelen. De kans op positieve ontwikkeling van het kind is het grootst als de gedragsstijl van het kind aansluit op de eisen en verwachtingen uit de omgeving. Men spreekt dan van een goodness of fit (een goede klik tussen ouder en kind). Moeders met moeilijke peuters hebben vaker conflicten en hebben minder succes in het corrigeren van hun kind. Dit kan tot een negatief interactiepatroon leiden.
Zelfbesef bij kinderen ondergaat de volgende ontwikkeling:
A. Waarneming van de ruimte: baby’s gebruiken zichzelf als referentiepunt.
B. Zelf als veroorzaker: effect op omgeving door eigen handelen.
C. Visuele zelfherkenning: in spiegel of op foto’s.
D. Rol van de taal: eigen naam en het woordje ‘ik’.
E. Zelfbeschrijving: in termen van uiterlijke kenmerken, voorkeuren, bezittingen en activiteiten. Houdt verband met cognitieve ontwikkeling.
Wordt abstracter, rijker en genuanceerder met het stijgen van de leeftijd.