Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Artikelen EP vocus (Tricot (argumenten: secundaire kennis is aan te leren,…
Artikelen EP vocus
Tricot
onderzoek naar cogn functioneren vooral gericht op domein-algemene vaardigheden, terwijl cogn prestaties meer beinvloed worden door domein-specifieke vaardigheden. daarom belang deze aan te leren
domeinspecifieke kennis = aangeleerde informatie die gebruikt kan worden om specifieke soorten taken op te lossen.
domein-algemene informatie = vaardigheden die kunnen worden toegepast om allerlei soorten taken op te lossen.op verschillende manieren opgeslagen in het langetermijngeheugen, domein-algemeen meer automatisch vastgelegd
theorie Gearey: biologische primaire kennis heeft zich op lange termijn over de generaties heen ontwikkeld. maar secundair moet echt aangeleerd worden
niet bewust aan te leren omdat het een automatisch proces betreft. kan wel gebruikt worden in bewuste leerprocessen: 1. aanleren in welke welke specifieke situaties primaire kennis helpt om problemen op te lossen 2. primaire kennis toepassen om secundaire kennis aan te leren
argumenten: secundaire kennis is aan te leren
intelligentie
- natuurlijke dispositie. eerste binet test- iq bestaat uit algemene natuurlijke capaciteiten
limitatie: aangeleerde kennis grote invloed op prestaties iq test, niet per se domein-algemeen en natuurlijk
blijft omstreden construct. in hoeverre link psychometrische iq en genetische iq. (FLYYN EFFECT: mensen worden slimmer)
informatieverwerking en capaciteit
werkgeheugen. is universeel.
domein-specifieke kennis en cognitieve ontwikkeling
een van belangrijkste theorien: piaget. kritiek: verschillen in overgang per domein (niet chrono), aanname dat overgangen naar stadia berusten op ontwikkelingen in biologische primaire kennis is dan problematisch
piaget: kijk bij formeel opera naar niveau van redeneren. een stap verder zou dan zeggen dat logisch redeneren secundaire kennnis is (is aan te leren, niet natuurlijk)
domein-specifieke kennis in expertisegebieden
oz gedaan naar vaardigheden in schakers en luchtverkeersleiders, en vooral vakgerelateerd beter in de vaardigheden, dus is niet per se algemeen
veel hogere cognitieve vaardigheden meer afhankelijk van aangeleerde kennis dan van primaire kennis.
prestatie veel afhankelijk van jarenlange oefening, dus gebruikt gemaakt van aangeleerde strategieen. komt door LTG. 1. werkegeheugenprestaties nemen toe bij meer georganiseerde informatie 2. erikson LTG
Cognitive load theory en toepassingen in het onderwijs
uitgaande van idee dat domeinspecifieke kennis in LTG cruciaal is voor leren, onderwijs moet hierop gericht worden.
CLT ontwikkeld om aanleren van domeinspecifieke informatie te faciliteren
gebaseerd op cogn structuren en processen; het LTG het werkgeheugen en directe beschikbare informatie vast te houden en manipuleren, vermogen nieuwe info genereren via PS-strat, mogelijkheid nieuwe info krijgen, structuur die info uit LTG aan werkgeheugen koppelt
op basis van deze cognitieve architectuur kunnen instructiemethoden ontwikkeld worden om domein-specifieke informatie aan te leren. diverse effecten kunnen ontstaan:
worked example effect. llr leren sneller wanneer ze vb krijgen. info in het wekrgeheugen wordt verminderd, hierdoor meer capaciteit over om probleemoplossingsstrat te herkennen en aan te leren
expertise reversal effect. tegenovergesteld van hierboven. treedt op wanneer niveau van expertise toeneemt. leren sneller, want hebben al kennis die ze kunnen gebruiken. een voorbeeld zou juist overbodige capaciteit in beslag nemen
Het onderzoek naar dergelijke effecten bij het aanleren van domein-specifieke informatie kan onderwijsmethoden faciliteren
Subotnik (2011)
definitie hoogbegaafdheid
buitengewoon hoog iq
klinisch fenomeen. (Hoogsensitief, omdat ze niet alleen op intellectueel maar ook op emotioneel en sociaal niveau superieur zijn)
dichotomie van creatieve en intellectuele hoogbegaafdheid
combinatie talent en intensieve coaching en training, met name bij sport en kunst
vooral gestimuleerd door omgevingsinvloedenn zoals oefening en onbeperkte toegang tot kansen
5 elementen a. hooogbegaafdheid reflecteert maatsch waarden 2. manifesteert zich in de daadwerkelijke prestaties veelal in volwassenheid 3. domein-specifiek 4. resultaat van samenloop biologische, psychologische, pedagogische en psychosociale factoren 5. is niet alleen relatief hoog ten opzichte van normale, maar ook getalenteerde bevolking
conclusie: is ontwikkelingsproces en maakbaar, afhankelijk van domeinspecifieke training, ook onder invlloed van sociale en psychologische vaardigheden. daarnaast is het afhankelijk van motivatie en toeweiding en of talenten optimaal tot uiting kunnen komen en leiden tot buitengewone prestaties
hoogbegaafdheid in het onderwijs
weinig aandacht besteed, zgn geen begeleiding nodig en worden vanzelf succesvol. gaat tegen, hebben vast wel hoge SES. argumenten gaan tegen psych bevindingen in, kind moet uitgedaagd worden en training en begeleiding nodig om talenten te ontwikkelen
angst voor eliticisme, hoge SES meer kans op die selectieve programmas.
redenen dit aan te passen: 1. negatieve stereotypen aan te pakken 2. voor maatsch vooruitgang 3. alle kinderen gelijke kansen om zich optimaal te ontwikkelen
consensus: factoren die bijdragen aan hoogbegaafdheid namelijk, domeinspecifieke capaciteiten, creativiteit, motivatie, mindset , toewijging, passie, interesse, kansen en toeval
geen consensus over: oorzaken ondervertegenwoordiging bepaalde groepen in onderwijsprogramma's, vooral etnische minderheden en lage SES groepen. veroorzaakt door psychosociale/omgevingsgerelateerde factoren, maar ook doordat clash academische/sociale identiteit (hierdoor minder geneigd om deel te nemen aan programmas)
kwesties; 1. debat waarden van dit onderwijs, voor prestaties gericht op maatsch problemen of voor welzijn kind? 2. wat voor onderwijsstrategie? problemsolving? of versneld onderwijs?
Theoretische modellen
Tannenbaum: talentontwikkelingsmodel
bestaat uit 5 componenten 1. algemene capaciteiten 2. domeinspecifieke capaciteiten 3. psychosociale factoren 4. externe ondersteuning 5. kans
Sternberg: WISC-model
wisdom, intelligence, creativity synthesized model
hoogbegaafdheid ontwikkeling expertise en uitmundendheid op leeftijdsgenoten. intrinsieke motivatie en doorzettingsvermogen zijn cruciaal
Feldman: con-incidence model
gericht op wonderkinderen. bevat biologische aanleg, toegang tot goede leraren, steun uit familie en persoonlijke passie
Renzulli: enrichment triad model
gericht op kindertijd. volgens dit model 3 factoren basis hoogbegaafdheid: bovengemiddelde cogn capaciteit, creativiteit en toeweiding aan het specifieke domein
Volgens het developmental model of giftedness and talent (DMGT) worden dezelfde variabelen als in
het model van Tannenbaum gebruikt, maar is een specifiek traject in kaart gebracht dat van talent
tot prestaties leidt.
Bloom: eerste fase spelenderwijs uitdagen, tweede stadium belangrijk om onderwijzer met domeinspecifieke expertise in te zetten, derde waarin kind levenskeuze maakt en hierbij coach nodig heeft die begeleiding biedt bij creatieve proces
Tot slot is het scholarly productivity/artistry (SP/A) model een uitbreiding van de modellen van Bloom en Sternberg. De factoren uit het model van Sternberg worden gecombineerd met de onderwijsstadia van Bloom om in ieder stadium de talenten optimaal te ontwikkelen.
methodologische kwesties 1. geen consensus over definitie (versch stadia's soms niet vergelijkbaar) 2. geen gestandaardiseerde psychologische tetsts sprake van plfondeffecten. 3. lastig om passende controlegroepen te vinden
conclusie: van belang om onderzoeksvragen op te stellen rond twee centrale variabelen: MOTIVATIE EN KANSEN.
Kirschner (2013)
legende= verhaal dat plausibel genoeg is om waar te kunnen zijn, voornamelijk gebaseerd op horen zeggen en wordt vaak aangenomen als waargebeurd
belangrijk deze los te laten en binnen het onderwijs meer aandacht te besteden aan degelijk, evidence-based methoden en onderzoeksresultaten
er zijn 3 legendes over het dat de leerling het beste weet en zelf in controle zou moeten zijn over educatie
leerlingen zijn 'digital natives', vormen een generatie van studenten die van nature weten hoe zij kunnen leren van de media, en voor wie de 'oude' media en methoden die vroeger gebruikt werden = niet meer effectief.
llr leren als een vorm van spelen. kunnnen veel tegelijkertijd doen
beschikken over vaardigheden mbt zelfleren aan hand van audiovisuele en tekstuele informatiestromen
gezien als creatieve probleemoplossers, ervareren communicatoren en digitale denkers
term gegeven door Prensky, homo zappiens > in vergelijking met voorgangers leren zij op een volledig andere manier
geloof dat llr specifieke leerstijlen hebben en dat educatie daar aan moet matchen
mensen passen niet eens in één leerstijl. verschillen in cognitie = gradueel en niet nominaal.
de informatie waarmee mensen worden ingedeeld ontoereikend. altijd zelfrapportages gebruikt, is deze info wel nuttig voor categoriseren van leerstijlen en validiteit is laag. er zijn ook nog eens 71 verschillende leerstijlen gebruikt
ook al leer je beter met iets, soms werkt iets gewoon beter. er moet sprake zijn van cross over interacties.
llr moeten worden gezien als zelf-onderwijzers, die volledig controle moeten hebben over wat zij leren en hoe ze dit doen
legdende = llr zijn zelfonderwijzers, bestaat allemaal op internet.
kunnen hun eigen leren reguleren, docent als coach
zelf onderwijzen kwam van idee dat info steeds minder lang en accuraat is. hier is verwarring met kennnisveroudering en informatiegroei. ook steeds meer onbetrouwbare info
mensen kijken vaak bij eerste zoekoptie en gebruiken vaak geen goede zoektermen. niet meest relevante websites kiezen en validiteit bronnen niet onderzoeken
zogenaamd is de info al beschikbaar, dus hoeven llr niet onderwezen te worden. oz bleek dat voorgaande kennis proces van info beinvloed, ook al zijn er elektronische apparaten, weten niet hoe optimaal te gebruiken
keuzeparadox ook mee te maken, des te meer opties er zijn om een keus te maken, hoe moeilijker het wordt. beter om aantal opties te geven, dan ongelimiteerd
conclusie: llr niet beste managers van hun eigen onderwijs. weten niet goed te navigeren binnen digitale wereld, kiezen vaak niet meer efficiente leermethode, maar ook plezierigste. zijn niet beter in multitasken en te veel keuze werkt alleen maar frustrerend
Butterfly effect (Salomon) = fladderen als blinder om de informatie op het scherm en raken daarbij steeds kleine beetje informatie aan, gaan van ene info naar de andere
onbewust van de waarde vd info en hebben ook geen plan
llr angemoedigd links te klikken > vooral een slap netwerk van kennis en veel interessante maar vooral nutteloze info
multitasken = uitvoeren van 2 of meer taken die gebruik van cognitie- of informatieverwerking. brein kan niet meer dan een taak tegelijk uitvoeren. deze generatie vooral goed in schakelen tussen verschillende media, niet multitasken.