Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
College 6 Angst H5 Nolen-Hoeksema, Angst (fear) wordt vrees (anxiety) op…
-
- Angst (fear) wordt vrees (anxiety) op het moment dat de angst langer vasthoudt dan de bedreiging aanwezig is.
- Angst kan een angststoornis worden wanneer een persoon maladaptieve gedragingen gaat uiten die een reactie vormen op een bedreiging. Zoals mensen die bang zijn voor spinnen en dan iedere 5 seconden alle hoeken van de kamer controleren op spinnen.
De mens heeft een fight-or-flight response ontwikkeld: een set fysieke en psychologische responsen die ons helpen om te vechten tegen dreiging of er voor te vluchten. Dit systeem gaat als volgt:
- De hypothalamus activeert het sympatische gedeelte van het autonome zenuwstelsel, waardoor er meer glucose vrijkomt en de stofwisseling omhoog gaat. Dit maakt dat je hartslag, bloeddruk, ademhalingsfrequentie en spierspanning omhoog gaat. Andere systemen die tijdens het fight-or-flight systeem minder belangrijk zijn worden dan op een laag pitje gezet, zoals je spijsvertering.
- De hypothalamus activeert daarnaast ook het adrenaline-corticale systeem. Dit doet de hypothalamus door het corticotropin release factor (CRF) af te geven, die op zijn beurt weer de hypofyse stimuleert om het adrenocotricotropic hormone (ACHT) af te geven. ACHT zorgt er voor dat de bijnieren hormonen afgeven, met als voornaamste doel cortisol (stresshormoon) af te geven.
- Is de bedreiging weg, dan zorgt de hippocampus er weer voor dat het systeem terugkeert naar zijn normale toestand.
- Wanneer je enorm veel stress ervaart - zoals tijdens een trauma - kan je een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of een acute stressstoornis ontwikkelen.
- Hierbij beschrijft de DSM-5 een trauma als een gebeurtenis waarbij individuelen blootgesteld worden aan werkelijke of bedreigende dood, ernstige verwondingen of seksueel geweld.
- Hierbij ontwikkelt iemand een trauma als het direct is meegemaakt of als je het hoort over iemand die je kent.
- Ook het horen van extreme details over een traumatische ervaring kunnen ervoor zorgen dat je zelf een trauma ontwikkelt.
- Vrouwen hebben een groter risico op PTSS dan mannen.
Mensen met PTSS moeten aan de volgende symptomen voldoen:
- Het herhaaldelijk herbeleven van de traumatische gebeurtenis
- Het onophoudelijk vermijden van gedachten, herinneringen en situaties die geassocieerd worden met het trauma.
- Het ervaren van negatieve veranderingen in de gedachtegang en gemoedstoestand. Meeste mensen met PTSS ervaren schuldgevoelens ''Waarom mocht ik wel blijven leven en zij niet?''
- Extreme waakzaamheid en chronische arousal ervaren.
- Veel mensen met PTSS ervaren symptomen van dissociatie: hierbij worden onderdelen van het zelfbeeld, herinneringen of bewustzijn losgekoppeld van elkaar. Wanneer de dissociatie aanhoudt, spreekt men van PTSS met prominente dissociatieve symptomen.
- Daarnaast kan je naast PTSS ook een acute stress stoornis ontwikkelen. Deze stoornis is ook geassocieerd met een trauma. Bij een acute stress stoornis zijn de symptomen hetzelfde, maar ontstaan deze binnen een maand en duren ze niet langer dan vier weken.
- Een stressvolle gebeurtenis kan ook een aanpassingsstoornis veroorzaken. Mensen met een aanpassingsstoornis vertonen naast depressieve symptomen ook angstsymptomen en/of antisociaal gedrag.
- Trauma's die een PTSS zouden kunnen veroorzaken zijn natuurrampen (zoals overstromingen) en rampen die de mens zelf heeft veroorzaakt (zoals oorlogen).
- Oorlogen leiden eerder tot PTSS dan natuurrampen. Vooral reddingswerkers vormen een groot risico voor PTSS.
- Tot slot is seksueel misbruik een groot risicofactor voor het ontwikkelen van PTSS.
Onderzoekers hebben een aantal factoren geïdentificeerd die het ontwikkelen van een PTSS vergroten:
- Omgevings- en sociale factoren: de sterkte, duur en nabijheid van een trauma voorspellen de reactie op een trauma en de ontwikkeling van PTSS.
- Psychologische factoren: mensen die al een hoge mate van angst of depressie symptomen ervaren voordat er een trauma gebeurt, hebben een grotere kans op het ontwikkelen van PTSS. Ook een copingstrategie die iemand inzet beïnvloed de kans op het ontwikkelen van PTSS.
- Geslacht en cross-culturele verschillen: vrouwen worden vaker gediagnosticeerd met PTSS. Dat zou verklaarbaar kunnen zijn door de typen trauma's die zij ervaren. Verder worden Afro-Amerikanen vaker gediagnosticeerd met PTSS dan andere Amerikaanse subculturen. Cultuur heeft ook invloed op de manier waarop angst zich manifesteert en wordt ervaren.
- Biologische factoren: mensen met PTSS blijken verschillend op een dreiging te reageren dan mensen met PTSS. Zo bleek uit neuro-imaging onderzoeken dat de hersenen van mensen met PTSS actiever op emotie-opwekkende stimuli reageren dan mensen zonder PTSS. Ook is een krimping van de hippocampus aangetoond wat komt door een hoge blootstelling aan neurotransmitters en hormonen. Genetisch is gevonden dat lage cortisolniveaus en afwijkingen in de hersenen erfelijk zijn waardoor kinderen van ouders met PTSS een verhoogde kans hebben om zelf ook PTSS te ontwikkelen.
Therapieën voor PTSS hebben drie doelen:
- Exposure
- Verstoorde cognities uitdagen
- Cliënten helpen hun stressniveau te verlagen
Er worden twee therapievormen genoemd:
- Cognitieve gedragstherapie: geeft de cliënt aan welke situaties en stimuli hem of haar angstig maken. Tijdens dit verhaal probeert de therapeut middels ontspanningstechnieken de angst te verminderen. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan iemand zijn gedachtepatronen.
- Stress-inoculation: wanneer de cliënt niet blootgesteld kan worden aan de traumatische herinneringen - omdat deze als heftig worden ervaren - wordt stress-inoculation therapie ingezet. Mensen leren dan om te gaan met stress.
- Je spreekt van een fobie als iemand een irrationele angst ontwikkeld voor objecten, plaatsen of situaties.
- De DSM-5 maakt onderscheid tussen specifieke fobieën (irrationele angst voor objecten of situaties) en agorafobie (angst voor plaatsen of situaties waar je niet gemakkelijk weg kunt komen/hulp kan krijgen).
Bij een specifieke fobie kunnen de specifieke objecten of situaties nog ingedeeld worden in dieren, natuur, situationeel, bloed/injecties en overig.
- Gedragstheorieën gaan er van uit dat angsten ontstaan door klassieke conditionering en in stand gehouden worden door operant conditioneren.
Bij klassiek conditioneren wordt een ongeconditioneerde stimulus gekoppeld aan een neutrale stimulus (geconditioneerde stimulus). Door beide vaak tezamen te presenteren kan iemand angst ontwikkelen (geconditioneerde response) voor de geconditioneerde stimulus.
Bij geprepareerde klassieke conditionering wordt gedacht dat mensen al biologisch geprepareerd zijn om bepaalde associaties snel te leggen. Bijvoorbeeld slangen.
- Operant conditioneren kan de angst in stand houden wanneer iemand leert dat vermijding van een object of situatie de angst verminderd. Hierdoor wordt het vermijdingsgedrag telkens uitgevoerd en blijft de angst voor het object of de situatie.
Behandeling voor angsten
- Gedragstherapieën maken gebruik van exposure aan de situatie of het object dat de angst aanwakkert. Hierbij zijn drie basiscomponenten:
- Systematische desensitisatie: praten over angsten samen met ontspanningsoefeningen.
- Modellering: nagaan hoe anderen met een angstopwekkend object omgaan.
- Flooding: zeer intense blootstelling aan de angst zodat actieve angstoverwinning kan plaatsvinden.
Een andere behandelmethode is medicatie.
- Mensen die last hebben van een sociale angststoornis worden zeer angstig tijdens sociale situaties. Ze zijn bang publiekelijk bekritiseerd, veroordeeld of vernederd te worden en om die reden vermijden ze sociale situaties.
- Vrouwen lijken die stoornis vaker te ontwikkelen dan mannen en de stoornis wordt al vroeg tijdens de puberteit ontwikkeld.
Theorieën over de sociale angststoornis
- De stoornis komt voor binnen families waarbij genen de kans op het ontwikkelen van een dergelijke stoornis bepalen.
- Vaak zijn mensen met een sociale angststoornis bang anders dan anderen te zijn en sociale cues te misinterpreteren.
Sociale angststoornis behandelen:
- Mensen met een sociale angststoornis krijgen al snel SSRI's voorgeschreven.
- Daarnaast wordt cognitieve gedragstherapie aangeraden. Deze therapievorm helpt bij het afleren van de angst. Binnen deze therapievorm wordt gebruik gemaakt van rollenspellen zodat de cliënt beter leert omgaan met normale en ongemakkelijke sociale situaties.
- Mindfulness kan ook helpen. Het leert men minder kritisch te zijn over zichzelf en focust op ontspanning van geest en lichaam.
Paniekstoornis
- Wanneer je paniekaanvallen krijgt tijdens een angststoornis spreek je van een paniekstoornis.
Hierbij zijn paniekaanvallen kortdurende intensieve perioden waarbij iemand extreme mate van angst ervaart (ook lichamelijk; hartkloppingen; zweetuitbrekingen)
- Voor het gevoel lijken deze aanvallen uit het niets te komen. Specifieke situaties kunnen echter ook een trigger zijn voor een paniekaanval.
Theorieën over de paniekstoornis
Biologische en psychologische factoren interacteren met elkaar:
- Biologische factoren: een paniekstoornis is ongeveer 43-48% erfelijk. Ook hebben mensen met een paniekstoornis een slecht georganiseerde fight-of-flight responssysteem en een verslechterde werking van de locus ceruleus (dit systeem regelt de noradrenaline systemen).
- Psychologische factoren: zijn interoceptief bewustzijn (mensen die wat gevoeliger zijn voor lichamelijke sensaties), het verkeerd en/of negatief interpreteren van deze sensaties en hierdoor nog angstiger worden, wat weer de symptomen van een paniekstoornis verergeren.
Daarnaast worden er nog twee begrippen in het boek genoemd:
- Interoceptieve conditionering: het leren van de cues die het lichaam geeft zodat je weet dat er een paniekaanval komt.
- Geconditioneerde vermijdingsrespons: plaatsen en situaties vermijden waar cues van een paniekaanval zijn ervaren en dus angst kunnen opwekken.
Behandeling voor paniekstoornissen
- De behandeling kan bestaan bestaan uit medicatie (SSRI's, SNRI's en tricyclische antidepressiva) of cognitieve gedragstherapie (CGT).
- Bij CGT wordt de cliënt gevraagd een dagboek bij te houden waarin de paniekaanvallen beschreven worden, de gedachten tijdens de paniekaanval en de tijd/plaats van de aanval.
- Ook een medische controle wordt uitgevoerd (''Er is echt niks mis met uw hart'') zodat negatieve gedachten verminderd kunnen worden.
Gegeneraliseerde angststoornis
- Als je niet soms maar continu angstig bent dan heb je waarschijnlijk een gegeneraliseerde angststoornis (GAS).
- Mensen met GAS maken zich de hele dag druk over situaties en/of gebeurtenissen. Ze denken veel over het voorkomen van deze situaties of het zo goed mogelijk laten verlopen van deze situaties.
- Het lichaam van een GAS-cliënt is erg gespannen en er wordt vrij weinig geslapen.
- De stoornis heeft een hoge comorbiditeit.
- De stoornis ontwikkelt zich al vroeg in de ontwikkeling en wordt vaker ontwikkeld bij vrouwen dan bij mannen.
Theorieën over de gegeneraliseerde angststoornis
- Mensen met GAS ervaren intense negatieve emoties, reageren sterk op negatieve gebeurtenissen en vertonen een verhoogde activiteit van hun amygdala.
- Ook de neurotransmitter GABA zou volgens onderzoek een verminderde werking hebben, wat maakt dat neuronen meer gaan vuren (overmatige neurale activiteit).
- Negatieve gedachtenpatronen zijn ook aanwezig. Wat leidt tot cirkelredenaties en gedragingen (net als bij een paniekstoornis).
- De behandeling van GAS is een combi van medicatie en CGT. De medicatie bestaat uit tricyclische antidepressiva of SSRI's.
Behandeling gegeneraliseerde angststoornis
- Aan de hand van cognitieve gedragstherapie wordt men geconfronteerd met de zorgen die ze het meest ervaren, uitgedaagd om hun negatieve en catastrofistische gedachten aan te pakken en het ontwikkelen van copingstrategieën.
Verlatingsangststoornis
- Een angststoornis die meestal opspeelt in de kindertijd is de verlatingsangststoornis. Kinderen zijn dan bang gescheiden te worden van hun opvoeder(s).
- Deze kinderen zijn meestal erg verlegen, sensitief en veeleisend naar hun opvoeder toe.
- Deze kinderen kunnen ziektesymptomen vertonen: hoofdpijn, buikpijn etc.) en weigeren om nog dingen te doen waarbij een opvoeder niet aanwezig is.
- Een kind wordt met de stoornis gediagnosticeerd als de symptomen minimaal 4 weken aanwezig zijn en het kind zijn functioneren belemmert.
- De stoornis komt bij meisjes voor. Onbehandeld kan de stoornis zich voortzetten in de adolescentie met alle gevolgen van dien.
Theorieën over de verlatingsangststoornis
- Biologische factoren: de stoornis wordt vaak ook teruggevonden bij familie. Maar ook angst en depressieve stoornissen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat het mogelijk is dat gedragsinhibitie erfelijk is. Dit omvat de eigenschappen om verlegen, prikkelbaar, introvert en snel bang te zijn.
- Psychologische factoren: wanneer het kind heel controlerend wordt opgevoed kan dit ook bijdragen aan het ontwikkelen van een verlatingsangststoornis.
Behandeling voor de verlatingsangststoornis
- Bij deze stoornis lijkt cognitieve gedragstherapie erg effectief te zijn. Het kind krijgt dan technieken aangeleerd waardoor ze hun angst kunnen verminderen. Deze technieken leren ze dan toe te passen als ze gescheiden zijn van hun opvoeders.
- Ook medicatie speelt bij deze stoornis een rol. Soms worden er SSRI's of andere antidepressiva aan kinderen toegediend.
OCD
Mensen met een dwangstoornis vertonen:
- Obsessies: gedachten, verbeeldingen, ideeën en driften die aanhouden, oncontroleerbaar zijn en voor angst en distress zorgen.
- Dwanghandelingen: dit zijn herhaalde gedragingen of mentale handelingen waarvan deze mensen het gevoel hebben ze te moeten uitvoeren, anders zou er iets (ernstigs) kunnen gebeuren.
Meestal is het besef er dat deze obsessies en compulsies irrationeel zijn, maar kan de persoon er toch niet mee stoppen.
- Wordt OCD niet behandeld, dan kan het chronisch aanwezig blijven.
Welke vormen van compulsief gedrag noemt het boek?
- Hoarding (hamsteren): iemand is dan niet in staat afscheid te nemen van een object. Dit zorgt er voor dat spullen bewaard worden en het huis overvol raakt.
- Haar-uittrekstoornis: je moet dan van jezelf je eigen haar uittrekken (hoofdhaar, wenkbrauwen, wimpers etc.) wat leidt tot zichtbaar haarverlies.
- Huid-plukstoornis: je moet dan aan je eigen huid punniken wat leidt tot wondjes en zweren.
- Body dysmorphic disorder: Je hebt dan het gevoel dat een bepaald lichaamsdeel afwijkt van de rest of disfunctioneert. Anderen zien dit lichaamsdeel als normaal. De stoornis heet ook wel ingebeelde lelijkheid en belemmert het dagelijks functioneren enorm.
Theorieën over OCD
- Biologische factoren: er zijn afwijkende hersenstructuren gevonden die betrokken zijn bij de motoriek, cognitie en emotieregulatie. Deze afwijkende hersenstructuren kunnen de oorzaak zijn voor het niet kunnen stoppen met bepaalde gedragingen. Zo kan het zijn dat er geen 'stopsignaal' wordt gegeven of de handeling niet geremd wordt, waardoor iemand maar door blijft gaan met een bepaalde handeling.
- Psychologische factoren: mensen met een dwangstoornis zijn niet in staat hun negatieve, dwingende gedachten te negeren. Ook kunnen mensen met een dwangstoornis deze gedachten moeilijk relateren aan distress die ze ervaren. Hierdoor lijken deze gedachten meer aanwezig te zijn en hebben mensen met een dwangstoornis hier ook meer last van. Daarnaast ervaren mensen met een dwangstoornis deze negatieve gedachten als abnormaal (terwijl iedereen weleens negatieve gedachten bezit), wat ervoor zorgt dat zij zich abnormaler gaan voelen en nog negatiever over zichzelf gaan denken. Zo beland men in een vicieuze cirkel.
OCD behandelen
- Medicatie zoals SSRI's werken. Alleen werken ze helaas niet bij iedereen even goed.
- Cognitieve gedragstherapie wordt daarom vaak in combinatie met medicatie gegeven. Hierbij bestaat de CGT voornamelijk uit blootstelling en responspreventie. Dit houdt in dat de cliënt blootgesteld wordt aan een stimulus die de cliënt uitlokt tot een dwanghandeling. Wanneer dit gebeurt wordt in de therapie de respons van de cliënt tegengehouden.