Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
§2.2 Op klompen in het water (Het stroomgebied van de Rijn is bijna zes…
§2.2 Op klompen in het water
Het stroomgebied van de Rijn is bijna zes maal zo groot als dat van de maas. De gemiddelde waterafvoer is ongeveer twaalf keer zo groot
De hoeveelheid water die een rivier verwerkt noem je het
debiet
. Dat is het aantal kubieke meters water dat per seconde door een bepaald punt in de rivier passeert. Dit wordt door een groot aantal factoren bepaald.
Aanvoer, afstroming en overstroming
Infiltratie, diepere grondwaterstroming en kweldruk
Neerslag
Evapotranspiratie
In de loop van het jaar kan de waterafvoer sterk schommelen. Dit noem je het
regiem
van de rivier.
De Rijn stroomt bij Lobith ons land binnen. Gemiddeld brengt de Rijn per seconde 2200 m3 water over onze grens. Op hoogtepunten kan dit oplopen tot 16000 m3. Dit maximum wordt het
maatgevende
afvoer genoemd. Dit is de hoeveelheid water die door de rivier kan worden afgevoerd zonder dat het achterland overstroomt.
De afvoergegevens zijn gemiddelden. Met het oog op de veiligheid van het rivierenland wordt gekeken naar de piekafvoer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water maar meer nog om de waterhoogte en de tijdsduur van de hoogwatergolf.
Door klimaatverandering wordt de neerslag in het stroomgebied steeds hoger waardoor de Rijn zal gaan stijgen.
Het stroomgebied is dichtbevolkt en sterk verstedelijkt. Het gevolg van de verstening is dat de neerslag minder goed kan infiltreren en dat het overtollige water steeds sneller wordt afgevoerd via de rivieren.
Ook door intensivering van de landbouw stroomt het water snel af. Door brede sloten en rechtgetrokken beken kunnen krachtige gemalen het teveel aan neerslag snelwegpompen.
De zeespiegel is de vorige eeuw met ongeveer 20 cm gestegen en men verwacht dat dit in de 21ste eeuw kan oplopen tot 82 cm.
Men onderscheidt de absolute zeespiegelstijging van de relatieve zeespiegelstijging.
Wanneer het peil omhoog gaat en er is sprake van een daling van het land is het een relatieve zeespiegelstijging.
Een veel voorkomende soort bodemdaling is inklinking. Door sloten vaarten en gemalen wordt de bodem ontwaterd waardoor inklinking van veen of kleipakket optreedt.
Absoluut betekent dat het gemiddelde peil van eb en vloed ten opzichte van een vast punt omhooggaat in de loop van de tijd.
Door de temperatuurstijging van de atmosfeer als gevolg van de klimaatverandering zet het zeewater uit en smelten de gletsjers waardoor het zeespiegel stijgt.
De samenvallende processen van klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging hebben niet alleen gevolgen voor de kust maar ook voor de binnenlandse waterhuishouding.
Een onregelmatiger neerslagregiem draagt onder andere bij aan een onregelmatiger regiem van de rivieren. De piekafvoeren zullen hoger worden en laagwater treedt ook vaker op.
Door hoog water komt het binnendijkse land in gevaar. Er kan een doorbraak van de rivieren ontstaan.
Er zal meer water in het IJsselmeer zitten waardoor er zwaardere pompen of hogere dijken moeten worden gebouwd
Campings, die vaak in de uiterwaarden dicht bij zee liggen gaan onder water stromen. Dit zorgt er voor dat de inkomsten in de horeca afnemen.
Door laag water drogen veendijken uit, waardoor ze kunnen bezwijken
Door laagwater hebben schepen minder volle vrachten waardoor het drukker wordt maar daar tegen over staat dat de vaargeul ook smaller is.
In de zomerperiode is er een tekort aan koelwater voor elektriciteitscentrale en wanneer het weinige rivierwater wordt opgewarmd daalt het zuurstofgehalte en vindt er meer vervuiling en vissterfte plaats.
Minder water voor de landbouwsector waardoor deze producties afnemen
Bij een geringe zoetwatervoorraad kunnen binnenwater niet door worden gespoeld waardoor algen en het zoutgehalte toenemen.
Natuurgebieden verdrogen om dat de verdamping hoog is en er is al een laag waterpeil.
Als de zeespiegel stijgt, kan in laaggelegen kustgebieden de verzilting via het grondwater toenemen. Verzilting is het toenemen van het zoutgehalte in bodem, grondwater en oppervlaktewater.
Bij vloed stroomt zout zeewater de riviermonding binnen en bij een lage rivierafvoer stroomt het rivierwater minder hard waardoor het zoute water verder het land in kan stromen.
Door de hogere stand van het zeewater gaat de grondwaterspiegel in het kustgebied omhoog. Vooral de diepe polder krijgen meer wateroverlast en hinder van zoute kwel. Kwel is het toestromen van grondwater naar de oppervlakte op lage plekken in het landschap.
Menselijke ingrepen in het stroomgebied van een rivier leiden over het algemeen tot een onregelmatiger regiem en een verkorting van de vertragingstijd. Daarom neemt de kans op overstromingen toe.
Ontbossing, bebouwing, bestrating, bedijking van uiterwaarden en het plaatsen van huizen op de uiterwaarden zijn voorbeelden daarvan.
De rivier moet de ruimte krijgen, het verbreden van rivieren was maar een tijdelijke oplossing