Please enable JavaScript.

Coggle requires JavaScript to display documents.

Ontwikkelingspsychologie (H2 theoretische perspectieven en onderzoek…

- - - - hypothetisch-deductief redeneren
      - propositioneel denken
      - syllogisme
      - effecten van formele operaties
      - culturele invloeden
      - meningen over Piaget
    - - metacognitie
      - egocentrisme
      - imaginair publiek
      - persoonlijke fabels
  - - - Heinz-dilemma
      - preconventionele moraal
      - conventionele moraal
      - postconventionele moraal
      - kritiek
    - - stadium 1: nadruk op individuele overleving
      - stadium 2: goedheid als zelfopoffering
      - stadium 3: moraal van geweldloosheid
  - - - fantasieperiode (tot 11 jaar)
      - tentatieve periode (adolescentie)
      - realistische periode (vroege volw.heid)
    - - realistisch
      - intellectueel
      - sociaal
      - conventioneel
      - ondernemend
      - artistiek
- - - - fysiek
      - emotioneel
      - intellectueel
      - sociaal
    - - opwaartse vergelijking
      - neerwaartse vergelijking
    - - cyclus van mislukkingen
      - cyclus van succes
      - etnische groepen
      - sociale-identiteitstheorie
  - - - stadium 1: gebaseerd op gedrag van anderen (4-7)
      - stadium 2: gebaseerd op vertrouwen (8-10)
      - stadium 3: gebaseerd op psychische nabijheid (11-15)
    - - sociale competenties
      - sociale problemen oplossen
      - Dodge: strategieën, stappen voor probleemoplossing
    - - dominantiehiërarchie (jongens)
      - restrictieve spelstijl, positie (jongens)
      - breed netwerk (jongens)
- - - - continue verandering: geleidelijke ontw.
      - discontinue verandering: ontw. in aparte stadia
      - kritieke periode: spec. tijd waarin een gebeurtenis de grootste gevolgen heeft
      - gevoelige periode: bep. periode waarin je extra gevoelig bent voor omgevingsinvloeden
      - levensloopmodel: nadruk op ontw.in hele leven
      - specifieke perioden: kindertijd en adolescentie als bel. perioden
      - nature: nadruk op erfelijke eigenschappen
      - nurture: nadruk op omgeving
- - - - dominante eigenschap
      - recessieve eigenschap
      - genotype
      - fenotype
      - geslachtsbepaling: 23e paar chromosomen (xx en xy)
      - homozygoot (gelijke genen)
      - heterozygoot (versch. genen)
      - polygenische overerving
      - x-gebonden genen
      - genoom
      - gedragsgenetica
        
        ziekte van Huntington
        
        Alzheimer
        
        adhd
        
        dyslexie
        
        alcoholisme
        
        schizofrenie
        
        genetische stoornissen
        
        downsyndroom (21-e paar)
        
        fragiele x-syndroom
        
        sikkelcelanemie
        
        ziekte van Duchenne
        
        syndroom van Klinefelter
    - - zygote: de nieuwe cel door bevruchting
      - gameten: voortplantingscellen
      - gen: basiseenheid genetische informatie
      - dna: bouwstenen genen, erfelijk materiaal
      - chromosoom: drager van deel erfelijke materiaal
    - - monozygotische tweeling (een-eiig)
      - dizygotsche tweeling (twee-eiig, twee zaad- en cellen)
    - - echoscopie
      - vlokkentest
      - vruchtwaterpunctie
  - - - actief
      - passief
      - evocatief
  - - - teratogeen effect (geboorteafwijking door omgevingsfactor)
      - voeding, leeftijd
      - drug- en medicijngebruik
      - alochol, tabak
        
        foetaal alcoholsyndroom (fas)
        
        foetaal alcoholeffecten (fae)
      - invloed vader
- - - - cefalocaudaal principe (hoofd, bovenste lichaamsdelen, rest)
      - proximodistaal principe (vanuit centrum lichaam naar buiten toe)
      - hiërarchische integratie (eenv. vaardigheden onafh. van elkaar, later geïntegreerd)
      - onafh. van systemen (versch. lichaamsdelen versch. groeitempo)
    - - neuronen (basicellen zenuwstelsel)
      - neurotransmitter (communicatie tussen zenuwcellen)
      - synaps (spleet tussen neuronen)
      - myeline (beschermende laag, versnelt overdracht zenuwsignalen)
      - hersenschors (bovenste laag hersenen)
      - plasticiteit (verandering van structuren als gevolg van ervaringen)
      - gevoelige periode (gevoelig voor omgevingsfactoren)
    - - ritmen (herhalende gedragspatronen)
      - gedragstoestand (mate van bewustzijn)
      - REM-slaap (perioden van dromen)
  - - - zoekreflex
      - stapreflex
      - zwemreflex
      - moro-reflex
      - babinsky-reflex
      - schrikreflex
      - knipperreflex
      - zuigreflex
      - kokhalsreflex
    - - marasme (stoppen met groeien)
      - kwashiorkor (opzwellen maag, ledematen en gezicht)
      - failure-to-thrive-syndroom (stoppen met groei door gebrek aan stimulatie)
- - - - huidskleur
      - hartslag
      - reflexen
      - spierspanning
      - ademhaling
  - - - klassieke conditionering
      - operante conditionering
      - gewenning (habituatie)
- - - - woede
      - angst
      - verdriet
      - blijdschap
      - walging
      - verbazing
  - - - wederzijds reulatiemodel
      - wederzijdse socialisatie
  - - - activiteit
      - toenadering/terugtrekking
      - aanpassing
      - stemming
      - sterkte en duur van aandacht
      - afleidbaarheid
      - regelmaat
      - intensiteit
      - reactiedrempel
    - - gemakkelijke baby
      - moeilijke baby
      - traag op gang komende baby
- - - - symbolisch denken (symboolgebruik)
      - vermogen om te redeneren
      - gebruik van begrippen
      - 2 - 7 jaar
      - operaties: georganiseerde, logische, mentale processen
      - relatie taal en denken
      - centratie (niet kunnen concentreren op meer dan één aspect van een stimulus - rij knopen)
      - conservatie (kwantiteit niet gerelateerd aan verschijningsvorm)
      - transformatie (verandering van toestand)
      - egocentrisme (onvermogen zich te verplaatsen in anderen)
      - ontstaan van intuïtief denken
    - - begrip van getallen
      - ontw. van geheugen
        
        autobiografisch geheugen
        
        script
      - geleidelijke ontwikkeling
    - - cogn. ontw. als resultaat van soc. interacties en geleide participatie
      - zone van naaste ontw. (ZPD) - bijna, maar nog niet helemaal zelfst. een taak kunnen uitvoeren
      - scaffolding (ondersteuning daarbij)
- - - - biologisch
      - psychoanalytisch (identificatie)
      - sociale leertheorie
      - cognitief (genderidentiteit, -schema's, -constantie)
  - - - functioneel
      - constructief
      - parallel
      - toekijkend
      - associatief
      - coöperatief
    - - autoritair
      - autoritatief
      - permissief
      - onverschillig
  - - - moreel realisme
      - immanente rechtvaardigheid
    - - prosociaal gedrag
      - abstract modeling
      - empathie
    - - emotionele zelfregulatie
      - instrumentele agressie
      - relationele agressie
      - oorzaken
        
        evolutionair
        
        psychoanalytisch
        
        sociale leertheorie (Bandura)
        
        cognitief, interpretatie gedrag van anderen (Dodge)
- - - - concreet operationeel stadium (7-12)
      - decentreren
      - reversibiliteit
    - - herinnering
      - driesystemenbenadering
        
        sensorisch
        
        kortetermijngeheugen
        
        langetermijngeheugen
      - geheugentraining (mindmap)
    - - zone of proximal development (ZDP)
      - rolwisselend leren
    - - vocabulaire
      - grammatica
      - syntaxis
      - fonemen
      - intonatie
      - pragmatiek (soc. context)
      - metalinguïstisch bewustzijn
      - taal bevordert zelfbeheersing
      - tweetaligheid
  - - - muzikaal
      - natuurlijk
      - intrapersoonlijk
      - interpersoonlijk
      - ruimtelijk
      - lichamelijk
      - logisch-mathematisch
      - taalkundig
    - - Sternberg: triarchische theorie van intelligentie
        
        anallytisch
        
        creatief (inzicht)
        
        contextueel (praktisch)
    - - gemiddeld (90-110)
      - bovengemiddeld (110-120)
      - begaafd (120-130)
      - zeer begaafd (>130)
      - benedengemiddeld (80-90)
      - zwakbegaafd (70-80)
      - verstandelijke beperking (licht, matig, ernstig, diep)
    - - acceleratie
      - verrijking
  - - - stadium 0: geboorte tot groep 3 (klanken, letters, woorden)
      - stadium 1: groep 3 en 4 (fonologisch bewustzijn, begin met lezen)
      - stadium 2: groep 4 en 5 (vloeiend lezen, zonder echt begrip)
      - stadium 3: groep 5 - 14 jaar (lezen als middel om te leren)
      - stadium 4: 14 jaar en ouder (begrip dat het gelezene vanuit versch. perspectieven kan zijn geschreven)
- - - - obesitas
      - anorexia nervosa
      - boulimia
- - - - genderverschillen
      - sociaal-economische status
      - etnische verschillen
    - - identity achievement
      - identity foreclosure
      - moratorium
      - identity diffusion
      - crisis en binding
    - - smeltkroesmodel
      - pluralistische samenlevingsmodel
      - biculturele identiteit
  - - - vriendenclub
      - subcultuur
    - - controversiële adolescent
      - afgewezen adolescent
      - genegeerde adolescent
    - - gesocialiseerde delinquent
      - ondergesocialiseerde delinquent
  - - - masturbatie
      - geslachtsgemeenschap
      - normen
- - - - lateralisatie (functies vinden hun plek eerder in de ene dan in de andere hersenhelft
      - myeline
  - - - krabbelstadium
      - vormstadium
      - ontwerpstadium
      - picturale stadium
- - - - adaptie (aanpassing aan omgeving)
      - assimilatie (interpretatie ervaringen binnen huidige denkwijze)
      - accomodatie (bestaande manieren van denken veranderen als reactie op nieuwe stimuli)
    - - substadium 1: eenvoudige reflexen (0-1 mnd)
      - substadium 2: primaire circulaire reacties (1-4 mnd)
      - substadium 3: secundaire circulaire reacties (4-8 mnd)
      - substadium 4: coördinatie secundaire circulaire reacties (8-12 mnd)
        
        intentioneel gedrag
        
        objectpermanentie
      - substadium 5: tertiaire circulaire reacties (12-18 mnd)
      - substadium 6: begin van het denken (18-24 mnd)
        
        mentale representatie
        
        indirecte imitatie
  - - - ontwikkelingsquotiënt
      - BSID-III
- - - - id
      - ego
      - superego
      - psychosexuele ontw.
      - fixatie
      - fasen
        
        oraal (0-12/18 mnd)
        
        anaal (12/18 mnd - 3 jaar))
        
        fallisch (3-5/6)
        
        latentie: (5/6-adolescentie)
    - - fasen
        
        vertrouwen vs wantrouwen (0-1,5)
        
        autonomie vs schaamte en twijfel (1,5 - 3)
        
        initiatief vs schuld (3-6)
        
        vlijt vs minderwaardigheid (6-12)
        
        identiteit vs identiteitsverwarring (12-20)
        
        intimiteit vs isolement (jong volwassen)
        
        generativiteit vs stagnatie (volwassen)
        
        integriteit vs wanhoop (rijpheid)
  - - - adaptatie (aanpassing)
      - assimilatie (ervaring interpreteren binnen huidige denkwijze)
      - accomodatie (bestaande denkwijze verandert door nieuwe ervaring)
      - schema's (in denken)
      - fasen
        
        sensomotorisch (0-2)
        
        preoperationeel (2-7)
        
        concreet-operationeel (7-12)
        
        formeel operationeel (12-volwassen)
  - - - microsysteem
      - mesosysteem
      - exosysteem
      - macrosysteem
      - chronosysteem
    - - scaffolding
  - - - ethologie (invloed biol. kenmerken op gedrag)
  - - - hypothese (toetsbare voorspellin)
      - operationalisering (specifieke, meetbare procedures)
    - - experiment
      - experimentele conditie
      - experimentele groep
      - controlegroep
      - onafhankelijke variabele
      - afhankelijke variabele
    - - experimenten
      - correlationeel onderzoek
      - surveys
      - natuurlijke observatie
      - casestudy's
      - veldonderzoek
      - laboratoriumonderzoek
    - - theoretisch onderzoek
      - toegepast onderzoek
      - longitudinaal onderzoek
      - dwarsdoorsnedeonderzoek
      - cross-sequentieel onderzoek