Please enable JavaScript.
Coggle requires JavaScript to display documents.
Onderwijspsy (probleem 4-6) (Toetsing (Vormen van toetsing :warning:…
Onderwijspsy (probleem 4-6)
Toetsing
Vormen van toetsing
:warning:
Assesment:
Het observeren van het gedrag van een student en op basis daarvan een conclussie trekken van de kennis en vaardigheden van de student.
Formeel:
van te voren gepland om iets specifieks te meten/beoordelen. Vb: tentamen
Informeel:
spontane, dag tot dag observatie van hoe studenten zich in de klas gedragen. Vb: profesioneel gedrag
Normgerichte toetsing:
studenten worden geordend op basis van hun prestaties. De plaats op de rangorde bepaald het toetscijfer.
Doel:
het onderscheiden van hoge en lage scorers en het meten van algemene vaardigheden.
Criteriumgerichte toesting:
er is van te voren een bepaalde vereiste waaraan studenten moeten voldoen.
Doel:
nagaan of studenten specifieke vaardigheden beheersen en uitvinden wat studenten weten voor en na de instructie.
Vormen van evaluatie :warning:
Formative:
het testen wat studenten weten voor en tijdens de instructie om te kijken wat studenten weten en om vorderingen in de gaten te houden
(Criteriumgericht)
. Vb: proeftest
Summative:
het testen wat studenten weten na de instructie om na te gaan wat de studenten hebben geleerd
(Criterium en Normgericht).
Vb: bloktoets
Interpretaties toetsing
Betrouwbaarheid:
bij verschillende metingen consistente resultaten krijgen.
Validiteit:
de test meet wat het moet meten. Vb: intelligentie
Bias:
toetsing kan sommige studenten benadelen, omdat ze tot een bepaalde grope horen.
Toetsingsmethoden
Traditioneel
Objectieve toetsen:
weinig ruimte voor meerdere interpretaties.
Multiple-Choice toets:
populaire toetsingsvorm die bestaat uit een vraaggedeelte, foutieve antwoorden en het juiste antwoord.
Waar/Onwaar vragen
Matching:
toetsvorm waarbij concepten met elkaar gelinked moeten worden.
Kort-antwoordvragen
(fill in the blank)
Subjectieve toetsen (Essays):
meer interpretatieruimte.
Korte essay vragen/open vragen (100-150 woorden)
Lange essay vragen/werkstuk
Alternatief
Authentic classroom assessment:
realistische taken uitvoeren.
Portfolio assessment:
verzameling van al het schoolwerk dat iemand als student heeft uitgevoerd.
Presentaties:
toetsen door te kijken hoe de student taken uitvoert.
Beinvloeding van toetsing op studeergedrag
:warning:
Brengt ervaring van falen met zich mee.
Beinvloed studenten door het zakken/halen van een toets.
Motivatie:
een interne toestand die gedrag stimuleert, stuurt en in stand houdt.
Soorten motivatie
Intrinsieke motivatie:
motivatie door interne persoonlijke factoren zoals behoefte, interesse en nieuwsgierigheid.
Extrinsieke motivatie:
motivatie komt voor uit externe omgevingsfactoren zoals beloningen, sociale druk en straffen.
Leermotivatie:
het serieus nemen van academische taken, proberen het allerbeste van te maken en het toepassen van gepaste leerstrategieen.
Benaderingen van motivatie :warning:
Behavioristische benadering:
het bekrachtigen van sociaal wenselijk gedrag en het vermijden/afstraffen van onwenselijk gedrag.
Rewards:
objecten of situaties die verkregen worden a.g.v. bepaald gedrag.
Incentives:
objecten of situaties die gedrag kunnen stimuleren of niet stimuleren.
Humanistische benadering:
mensen worden continu gemotiveerd door de behoefte om zichzelf volledig te kunnen ontwikkelen.
Maslow's behoefte theorie:
motivatie door behoeftebevrediging. Nadruk op intrinsieke motivatie. Een behoefte moet onbevredigd zijn om motiverend te zijn en men wordt gemotiveerd door de onderste onbevredigde behoefte.
Deficiency needs:
fysiologische, veiligheids en sociale behoeften. Wanneer deze bevredigd zijn verdwijnt motivatie.
Growth/being needs:
intellect, waardering van schoonheid en zelf-actualisatie. Om te groeien moeten de being needs vervuld worden. Deze behoeften kunnen nooit helemaal bevredigd worden.
Cognitieve benadering:
gedrag wordt bepaald door het denken.
Attributietheorie (Weiner):
hoe mensen hun successen en mislukkingen verklaren. Positieve ervaringen worden toegeschreven aan interne factoren, terwijl negatieve ervaringen worden toegeschreven aan externe factoren.
Drie dimensies
Locus of causality:
reden/oorzaak van gedrag (intern/extern). Gerelateerd aan gevoelens van zelfwaardering. Vb: hoog tentamencijfer dus jezelf meer waarderen.
Stabiliteit:
de oorzaak van een gebeurtenis kan veranderen of niet.
Verantwoordelijkheid:
of een persoon in staat is de om de oorzaak te controleren of niet. Gerelateerd aan gevoelens van schuld, woede, spijt, etc.
Socioculturele benadering:
leren om deel uit te maken van een groter geheel.
Peripheral participaton:
beginners werken aan hun vaardigheden. Elk groepslid is gemotiveerd om de waarden en activiteiten van de gemeenschap te leren kennen om hun identiteit als gemeenschapsleden te behouden.
Factoren die van invloed kunnen zijn :warning:
Doelen:
bij motivatie speelt het stellen van doelen een belangrijke rol
Goal oriented behavior:
doelen motiveren ons om het verschil tussen waar we nu staan en wat we uiteindelijk willen bereiken te verkleinen.
Manieren waarop doelen gedrag verbeteren
Doelen sturen onze aandacht
Doelen triggeren inspanning
Vergroten doorzettingsvermogen
Stimuleert de ontwikkeling van nieuwe strategieën
Typen doelen
Social goal:
verschillende behoeftes om deel uit te maken van een groep. Nonacademische activiteiten kunnen leren verhinderen of stimuleren. Behoefte voor sociale relaties is belangrijker. Vb: cooperative learning group.
Work avoidance goal:
werk vermijden, maar wel successen willen behalen.
Learning/mastery goal:
blijven leren om je prestaties te verbeteren ook al maak je fouten. Het beheersen van een taak is belangrijker dan hun prestaties in vergelijking met die van anderen.
(Task-involved learner)
.
Performance goal:
leren om je prestaties aan anderen te laten zien.
Ego-involved learner
Feedback:
evaluatie/reflectie doen van waar je bent en waar je wilt zijn en aan de hand daarvan je doelen bijstellen.
Doelacceptatie:
motivatie verminderd als studenten gestelde doelen krijgen en geen eigen doelen kunnen maken.
Interesse en emoties
Persoonlijke interesses:
langdurige aspecten van de persoon, zoals sport, muziek of geschiedenis.
Situationele interesses:
kortdurige aspecten van de activiteit, tekst (bijv. inhoud) en materiaal.
Zelfpercepties
Zelf schema's:
geloof over vermogen (verbeterbaar).
Entity view of ability:
stabiele oncontroleerbare vermogens die niet veranderd kunnen worden (performance goals).
Incremental view of ability:
onstabiele controleerbare vaardigheden die veranderbaar zijn.
Self efficacy:
geloof in eigen kunnen
Bronnen
Mastery experience
Modeling
Level of arousal
Social persuasion
Self determination:
de behoefte om keuze en controle te ervaren bij wat we doen en hoe we het doen.
Wat kunnen docenten doen om studenten te motiveren?
Intrinsieke aansporing:
het aspect van een activiteit die iemand zo leuk vind dat het motiverend werkt.
Extrinsieke aansporing:
beloning geven dat extern is waardoor mensen toch gemotiveerd raken om te leren.
TARGET model (Eams)
Taak
Attainment:
belang om dingen goed te doen.
Intrinsiek:
belang om dingen leuk te vinden
Utility:
hoeveel draagt de opdracht bij in het bereiken van korte en lange termijn doelen (bruikbaarheid).
Autonomie:
mate van keuzevrijheid in evenwicht met de begeleiding.
Recognizing:
de manier waarop studenten erkend worden voor hun prestaties.
Grouping
: relatie hebben met anderen die dezelfde doelen hebben.
Evaluatie:
feedback
Tijd:
voldoende tijdsindeling van lessen.
Verwachtingen van docent en student:
Self-fullfilling prophesy:
onderwijssetting waarbij de docent een verwachting heeft die in overeenstemming is met het gedrag van de studenten.
Sustaining expectation effect:
verwachtingen van leraren kloppen, maar een leerling kan aan dat beeld ontsnappen. De docent heeft een vrij goede inschatting van de student. Studenten met een hoge self-efficacy geloven dat ze kunnen voldoen hieraan.
Attributies voor succes en falen:
elk succes wordt toegeschreven aan ons eigen kunnen.
Voliation:
de wil om door te gaan bij het starten van een taak ondanks falen.
Manieren om motivatie te verhogen:
Modeleer interesse in leren
Zorg als docent dat het lokaal vrij van afleiding is
Interesse opwekken in leren
Misconcepties:
verkeerde of naïeve ideeën die mensen hebben over natuurkundige fenomenen, die tegenstrijdig zijn met wetenschappelijke inzichten. Kinderen hebben hier vaak last van. Vb: je zegt een kind dat het kan fietsen; kind neemt daarna aan dat het als een volwassene zou kunnen fietsen.
Conceptual change:
Het proces om te leren via accommodatie (Piaget). Hierbij ga je bestaande schema’s aanpassen.
Verrijking:
de leerling voegt informatie bij aan een reeds bestaande conceptuele structuur. Hierdoor verandert het mentale model alleen kwantitatief (assimilatie).
Revision:
de opslag van nieuwe kennis is alleen mogelijk als het bestaande model een verandering ondergaat door de vervanging van geldende vooronderstellingen door andere oftewel kwalitatieve verandering van het model (accommodatie).
Misconcepties over de vorm van de aarde
Naive framework theory:
concepten die men vormt over bepaalde voorwerpen.
Specifieke theorie:
er wordt een mentaal model gevormd dat de aarde rechthoekig is o.b.v. observatie en culturele informatie.
Initiële model:
kinderen denken dat de aarde een fysiek object is met fysieke eigenschappen.
Synthetisch model:
kinderen linken wetenschappelijke informatie aan hun voor aannames.
Wetenschappelijk model:
wetenschappelijke informatie wordt toegepast en begrijpen eindelijk hoe the naive framework theory werkt; er zijn geen misconcepties meer.
Welke misconcepties hebben mensen over kracht en beweging?
Naive impetus theory
Het in beweging brengen van een object geeft het object een interne kracht, waardoor het in beweging zal blijven.
Interne kracht zal afnemen, waardoor het object op den duur afremt en stopt.
Misconcepties en het onderwijs (oplossingsmodellen)
Creëren van cognitief conflict => Piaget (vb. Twee dingen tegenover elkaar zetten waardoor er een discussie ontstaat; voorspellingen hebben etc.)
Het creëren van analogieën
Meerdere representaties (vb. Mindmaps maken. Hierbij heeft de student overzicht op de belangrijkste punten van de leerstof).
Aanleren van wetenschappelijke redeneren. (d.m.v. wetenschappelijk bewezen methoden iets verklaren; vb. tests of wetten: Wet van Newton).